De poëzie van Bart Meuleman

Door Wouter Hillaert, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

omdat ik niet van mensen hield, van het gif van hun aanblik,

van de wildgroei van hun voelen, het afzicht van hun denken,

van hun zwijgen de kanker, hun spreken

de doodsdrift,

zocht ik steun bij de wreedheid van dieren.

ik hou van grazen en van aanvallen.

gras is mooi, bloed ook.

nergens vind je zulke prachtige strepen.

omdat ik ziek werd van mensen, van de aarzeling in hun daden,

de kern van alle denken,

zag ik films in een donkere kamer over de savanne, volume op nul.

geleidelijk deden mijn hersens hun zin.

mijn beterschap was niet van deze wereld.

Foto: Mario Debaene Verleent poëzie wel vaker asielrecht aan existentieel ongemak, dan geldt dat bij uitstek voor de gedichten van Bart Meuleman. Allemaal variëren ze op een heilloze terugtocht uit het leven. En dan vooral de bovenstaande verzen. Ze herbergen de ontluisterende verklaring achter de titel van zijn recent verschenen tweede bundel _omdat ik ziek werd_. Wat kan er zo smaken aan zwarte gal?

Het 'ik' van dit gedicht, het zevende in de bundel, werd dus ziek van mensen. En de diagnose die hij van hun besmettelijkheid stelt, is niet de zachtste. Het gaat om gif, kanker, doodsdrift. Het meer terminale register, kortom. De dichter in Bart Meuleman, in andere levens ook essayist en theatermaker, komt er wel vaker op uit. Zo spraken meerdere gedichten in zijn eerste bundel hulp (2004) al tot een 'jij' die op een reutel van de eeuwige slaap leek weg te kwijnen in een klinische omgeving. In omdat ik ziek werd is de 'ik'-figuur zelf aangetast geraakt, zo suggereren de openingsregels van de bundel: 'nu we allebei dood zijn / is het rustig praten'. Leven is langzaam sterven, uitdoven, inslapen. En met andere mensen leven, maakt dat proces alleen maar pijnlijker. Typerend daarvoor is het afgrondelijke enjambement op de derde regel van het titelgedicht: hun spreken wordt de kanker van hun zwijgen. Ongevraagd overvallen mensen je met kolkende spraakwatervallen, die geeneens ontspringen in wat ze echt denken. Alles aan sociale omgang is overdaad, infectie, too much. Er valt niet mee te leven, laat staan waardig mee te sterven. Van 'Bond zonder Naam'-aspiraties kan je Meuleman alvast niet betichten.

Het medicijn, of de ziekte zelf, is hier als in vele andere gedichten een gedwongen isolement buiten het dagelijkse maatschappelijke verkeer. Steeds komen we de stemmen van Meuleman tegen aan een rand, of beyond: aan de horizon, op de dakrand, in het bos. Maar anders dan in andere gedichten, laat zich hier wel een heldere situatie verbeelden. Het 'ik' veegt zichzelf uit in wat leest als een nachtje National Geographic, een documentaire over het savanneleven. Het weidse niets. Het ware contact van doden en gedood worden. Bloed dat vloeit, terwijl komma's punten worden. Weg alle schijnheiligheid. Weg alle schreeuwerige hersenspinsels ook. De haveloze zwerver, elders in de bundel zo dakloos in eigen huis, heeft zich hier genesteld in een genezend vacuüm. Want hoe ontluisterend de volumeknop op nul ook klinkt, precies in die stilstand ligt vaak de redding uit het sociale ongenoegen die uit Meulemans poëzie spreekt. In het allerlaatste stukje van omdat ik ziek werd heet die oase 'een plek waar het nog ouderwets / kan vriezen als ook de radio // uitstaat'. Warm en koud, als een koortsige frisson, vormen een dragende tegenstelling door de bundel, en steeds wordt alleen in de kilte, in het niets, het nulpunt of de stilstand de echte weldadigheid gevonden. Meulemans poëzie tendeert naar verdwijning en afwezigheid, naar het 'killen' van alle sociale bacteriën, wat in zijn terminale register ook zelfmoord zou kunnen heten. Of valt 'mijn beterschap was niet van deze wereld' ook anders te lezen?

Wie Meulemans theaterwerk volgt, schrikt van zoveel zwartgalligheid. Ook producties als The Bult and the Beautiful en Meneertje Kokhals (met illustrator Paul Verrept) teerden op de fundamentele eenzaamheid van de titelfiguren, maar maakten van hun innemende pogingen tot menselijk contact net het hoofdthema. In omdat ik ziek werd lees je op zijn hoogst — als een tandeloos lachen — een ironische aanvaarding van een uitgebluste liefde of het tijdverlies dat leven heet. 'De rest is afval': in Meulemans poëtische universum krioelt het van ratten in de riolen, is het hart uitgeschakeld, sloft men door zijn ellende, ligt winst in het besef dat er niemand wacht, is het menselijke compleet verloren. Ergens vat de dichter het helder samen voor zichzelf: 'vriend, heerschap, jij bezingt / alleen je ondergang'. Dat daar de poëzie voor wordt voorbehouden, zal wel te maken hebben met haar monologische spreekaard — tegenover het dialogische theater. Maar er zijn in Vlaanderen weinig andere dichters bij wie die alleenspraak zo gestold is tot misantropie en antihumanisme. In menselijk verband wordt de dichter enkel gedwongen tot 'uitstaan': de interactie uitzitten én zichzelf daarbij uitgeschakeld weten. Niet alleen in dit gedicht, maar ook in vele andere wordt liever heil gezocht bij dieren. Zij hebben voor dat ze 'oorlog voeren zonder afspraak', en hun geweld direct en rauw is, bijna als schoonheid op zich. Meuleman houdt van hun gruwel. Die is tenminste oprecht.

Van theater zou ik zoveel opgave, zoveel weigering tot constructieve dialoog categorisch laken. Observaties van de ander in termen van afzichtelijk denken of giftige aanblik: ik zou het arrogantie noemen, cynisme. Zelfspiegeling in termen van terminale ziekte: verfoeilijk solipsisme. Maar er is iets aan de poëzie dat zoveel zwarte gal op haar witte pagina's wél rechtvaardigt. Ze is niet het medium van de gemeenschap, hoeveel stadsdichterschappen en Saint-Amours ook het tegendeel doen geloven. Poëzie, zoals ik ze graag zie, wordt eenzaam bedreven. Ze laat zich ook het beste eenzaam smaken. Of toch de poëzie van Meuleman. Niet alleen vraagt ze om teruggetrokken lectuur op verregende weekendnachten terwijl de rest van de wereld uit de bol gaat. Ook zou haar schurende ritme de vergankelijkheid van een publieke lezing maar moeilijk verdragen. Deze zinnen dwingen tot een herhaaldelijk proeven. Al loopt hun grammatica perfect en zijn ze neergevleid in een eenvoudige spreektaal met een minimum aan adjectieven of bloemrijke stijlmiddelen, ze spreken een heel persoonlijke metaforiek. Vele indrukken vallen tegelijk op haar inkt aan: er is het grazen en het gras, het bloed en haar strepen, het denken voelen spreken. Die sociale kanker is de ervaring van de dichter geweest, en zijn poëzie vormt — net als de donkere kamer van zijn 'ik' — de isoleercel waar hij ze voor zichzelf bedwingt. En het helpt. Zo voel je die overdaad ook in dit gedicht steeds verder afkoelen, tot het nulpunt dalen, bevriezen. Poëzie schrijven is voor Meuleman even tot genezing komen in zijn steriele iglo, met als pen een scalpel. Omdat hij ziek werd.

Een dichter, anders dan een theatermaker of een beeldend kunstenaar, kan je dat niet verwijten. Zo er aan zijn kunst al iets maatschappelijks is, dan wel dat hij het putdeksel van zijn eigen donkere ziel licht om zo des te dieper in die van zijn lezer te roeren. De dichterlijke mensenhaat van Meuleman is dan ook geen arrogantie, maar een eigen ontroostbaarheid waarvoor hij 'steun zoekt'. Precies wat ik vind dat goede poëzie moet hebben: een eigenzinnig geformuleerde tristesse om je aan te laven buiten de kantooruren, buiten de maatschappelijke omgang. En dat is precies wat omdat ik ziek werd zoveel smaakvoller maakt dan het meer ironische hulp. Het is de grondeloze stemming van dit gedicht, van de hele bundel: die van afschampen op anderen, van duistere holen die maar half beschutting bieden, van jezelf willen uitvlakken na middernacht en in kilte de enig beschikbare warmte vinden voor je denken en voelen. Geen andere kunst dan de poëzie beheerst zozeer de kracht om zwart op wit toch zoveel onbenoembare grijswaarden op te roepen, tussen de lijnen door. Meuleman doet je in die schaduwen zwelgen, en dat werkt weldadig. Omdat poëzie, waar zowat alle andere kunsten in de wereld horen te staan, haar eigen wereld vormt. Dát is wat die slotzin zegt: Meuleman bewaart zijn zwarte gal voor zijn poëzie om zijn theater en de rest van de maatschappiij ervan te vrijwaren. Zijn poëzie is een vaccin.