De onvoorwaardelijke kunstschool

Door op Fri Nov 06 2015 22:31:37 GMT+0000

Je moet de moed hebben om de dingen gewoon te laten gebeuren. Die boodschap brengt zowel Martin Köttering als Giaco Schiesser, als we hen vragen naar hun gedroomde kunstschool. Zelf leiden ze de gerespecteerde kunsthogescholen in Hamburg en Zürich. Allebei scherpten ze hun visie aan Derrida en zijn spraakmakende betoog over de ‘onvoorwaardelijke’ universiteit.

Bij de HR-term 'beleidsmakers' denken we al snel aan een kaste van machteloze bureaucraten die zichzelf wijsmaken ook iets te zeggen te hebben. Maar Köttering en Schiesser gaan naar de – ook etymologische – kern van wat beleid is, namelijk een 'wijze van handelen'. Ze proberen tot een nieuwe wijze van handelen – en dus ook denken – te komen, daarbij creatief omgaand met the powers that be. Het is geen toeval dat beiden daarvoor teruggrijpen naar Jacques Derrida's voordracht L'université sans condition uit 2001. Wat hen drijft, is het onmogelijke ideaal van een onvoorwaardelijke universiteit of hogeschool die enkel wordt gestuurd door de vrijheid om alles – en dus niet in het minst zichzelf – te bevragen.

Sinds 2002 wil Martin Köttering als directeur van de Hochschule für bildende Künste Hamburg zo’n vrije ruimte maken. Voorheen realiseerde hij talloze internationale artistieke projecten en exposities, in samenwerking met onder meer Jan Hoet, Guillaume Bijl, Mark Dion, Olafur Eliasson, Luciano Fabro, Fischli/Weiss, Hamish Fulton en vele anderen. De filosoof en kunst- en mediatheoreticus Giaco Schiesser is sinds 2002 hoofd van het Department of Art & Media aan de Zürcher Hochschule der Künste, waar hij het Media Arts-programma oprichtte en ook hoofd artistiek onderzoek is. Beiden pleiten ze voor een vrijheid die allesbehalve een vrijgeleide is, maar vooral lef en verantwoordelijkheid vergt.

Ruimte voor het toekomstige

Martin Köttering

68_dewinde_Hochschule für bildende Künste Hamburg.jpgIn de huidige politieke situatie – met haar ingrijpende onderwijshervormingen in heel Europa – lijkt het 'onvoorwaardelijke' van een hogeschool een uiterst fragiel goed te zijn. Want los van de nood aan verandering (die erkennen hogescholen ook zelf) heeft de politieke wil om te hervormen sterk in het hogeschoolwezen ingegrepen. Zo wegen nu vooral bedrijfs-economische vragen op het onderwijsdebat. Het hanteren van economische parameters is een alomvattend maatschappelijk principe geworden. Efficiëntie, effectiviteit en competiti-viteit – stuk voor stuk sleutelbegrippen uit de markteconomie – moeten nu ook het hogeschoolsysteem ‘verbeteren’. Maar wat als onderzoek en experiment worden afgelost door vakkennis en excellentie?

Zeker kan de kunsthogeschool hier een rol spelen als Gegenort, als afzijdige plek. Ze is een vrije academie, waar de reflectie en het procesmatige die eigen zijn aan kunst, zich onttrekken aan elke vorm van categorisering en canonisering. Zelfvergewissing en institutionele kritiek zijn inherent aan artistieke productie en educatie. In die zin moet op de kunstschool voortdurend onderhandeld worden tussen staatsinvloed en artistieke en wetenschappelijke autonomie. Hoeveel sturing van de overheid laat je toe? Zonder een zelfbewuste houding in de dagelijkse omgang met politiek en bureaucratisch vastgelegde richtlijnen zou een kunstschool al snel verglijden tot een administratief gestuurde instantie met de loutere bevoegdheid om diploma's te verstrekken.

Hier is een belangrijke rol weggelegd voor directeurs en bestuurders. Zelf zie ik me als een pragmaticus die probeert te bemiddelen tussen de belangen van wetenschappers, artiesten en studenten en de belangen van de politiek. Ik gebruik mijn leidende functie om met finesse en met oog voor kruip- en sluipgaten de belangen van de kunsthogeschool door te zetten.

Docenten en studenten moeten bereid zijn steeds weer anders te denken.

Wat die belangen zijn? Het ‘onvoorwaardelijke’ van de kunsthogeschool moet je volgens mij niet zozeer begrijpen als weerstand tegen politieke, economische of ministeriële richtlijnen. Het is ook geen dubbelop-formulering van de toch al staatsrechtelijk beschermde vrijheid van onderzoek en onderwijs. Ik hoor in het appel van Derrida veeleer een oproep aan alle leden van de hogeschool om zich ten volle in te zetten om kennis voort te brengen, in plaats van gewoon over te brengen. Docenten en studenten moeten bereid zijn steeds weer anders te denken (Neu- und Andersdenken), moeten mogelijkheden en momenten van her-denken bewerkstelligen. Dat betekent: op de hogeschool een permanent proces van interactie laten plaatsvinden. De hoofdopdracht van het hogeschoolbestuur is het dan ook om een plek zonder voorwaarden te scheppen, die zoveel mogelijk gevrijwaard blijft van beperkende condities.

Energie

Hoe vanzelfsprekend deze uitspraak ook klinkt, zo complex is het om ze in realiteit om te zetten. Die complexiteit ligt niet alleen aan financiële, persoonlijke, ruimtelijke of administratieve parameters, hoewel zij natuurlijk een buitengewoon remmende invloed kunnen uitoefenen. Maar of een kunsthogeschool ruimte laat voor experiment en exploratie, ligt vooral aan de energie die er hangt. Zo’n sfeer laat zich niet voorschrijven of organiseren. Ze heeft alles te maken met een klimaat dat vermoedelijk net zo gevoelig is voor invloeden van buitenaf als koraalriffen in de Stille Zuidzee. Als directeur dreigt je snel een Don Quichotte te worden, die in zijn strijd tegen een verdingelijking van het denken onvermijdelijk moet opboksen tegen economische, mediatieke, culturele en politieke machten. Maar om een kritisch, onafhankelijk en tegendraads kennisinstituut mogelijk te maken, is het de gezamenlijke existentiële taak van docenten en studenten om een open, zelfs onbeschutte denkruimte toe te laten en er zich samen op in te stellen met wederzijds respect.

68_dewinde_Hochschule_für_Bildende_Künste,_Hamburg,_Treppenhalle.jpgEssentieel voor zo’n 'onvoorwaardelijke universiteit' is dat de grenzen tussen 'toegepaste' en 'vrije' kunsten structureel opgeheven worden. Er moet een omvattender kunstbegrip worden doorgedreven – zoals aan de Hochschule für bildende Künste in Hamburg. Die voorziet sinds 2008 een opleiding Beeldende Kunsten (met bachelor- en masterdiploma's), waarin de studenten vrijuit disciplines kunnen kiezen en combineren. Dat gaat van beeldhouwen, scenografie, film, grafisch ontwerp/typo/fotografie, design, schilder- en tekenkunst en mixed media tot theorie en geschiedenis. Niet de opleidingsstructuur zelf staat centraal; die is 'slechts' een kader van mogelijkheden, waarbinnen individuele studenten zich in alle richtingen – en dus buiten geleide banen – artistiek kunnen ontwikkelen. Dit is ook de essentiële voorwaarde om aan onafhankelijk en maatschappelijk relevant onderzoek te kunnen doen.

Als we van de kunsthogeschool een ‘ruimte voor het toekomstige’ willen maken, moeten we voor alle docenten en studenten een zo 'onvoorwaardelijk' mogelijke situatie zien te scheppen, die geestdrift en passie opwekt om zelfstandig te denken en te handelen, te experimenteren en te onderzoeken.

Aantekeningen over een hiaat, nog steeds

Giaco Schiesser

68_dewinde_Zürcher Hochschule der Künste.jpgIn 2007 stelde ik in het essay "Die 'unbedingte Kunsthochschule' – Kunstausbildung in der post-industriellen Gesellschaft" (De 'onvoorwaardelijke kunsthogeschool' – kunstopleidingen in de postindustriële samenleving) dat het merendeel van de kunstopleidingen nog steeds een 150 jaar oud model leek aan te hangen. In het centrum van de opleiding staat de (ontwikkeling van de) als uniek voorgestelde artistieke individualiteit van de studenten, plus handwerk of ‘techniek’ en de overdracht van kritisch denkvermogen. Welke functies kunstenaars en kunst in de actuele maatschappij vervullen of geacht worden te vervullen, wordt niet echt bevraagd. Daarin is tot op vandaag nauwelijks iets veranderd. Tegen die achtergrond formuleer ik hier enkele beschouwingen over het huidige kunstonderwijs, me ten volle bewust van hun puntige en vereenvoudigende karakter.

Om te beginnen zijn er historische ervaringen die vandaag iets kunnen bijbrengen. Neem de experimenten en ervaringen die op het Black Mountain College plaatsgrepen. Het zou lonen om ze te verwerken en bij te stellen tot mogelijke nieuwe modellen voor kunsteducatie in het postindustriële tijdperk. Hoewel het Black Mountain College (North Carolina, 1933-1957) slechts 24 jaar bestond, bracht het een verbazend aantal belangrijke Amerikaanse kunstenaars voort. Hier onderwees een groep van ideologisch en artistiek sterk uiteenlopende docenten. Er was in feite geen enkel bindend inhoudelijk programma. De oprichters vertrouwden er echter op dat de unieke combinatie van plaats, tijd en experimenteergrage docenten en studenten volstond als succesvolle basis voor de opleiding. Wezenlijke kenmerken van de school waren art as experienceart as experiment en art as enactment, met als ultieme doel een ‘education of head, heart and hand’.

In feite stellen we ons nog altijd te weinig vragen over de betekenis en de impact van technologische ontwikkelingen op het kunstonderwijs.

De Kunsthochschule für Medien Köln (KHM), opgericht in 1990, heeft dan weer een echte pioniersrol vervuld, door de nexus tussen kunst, media en technologie te erkennen als een bijzondere culturele praktijk. Centraal in de opleiding staat de interesse voor kunst in het tijdperk van haar technische (re)produceerdbaarheid. Al vanaf het begin beschouwde de KHM zich als een 'hedendaags alchemistisch laboratorium', waarin 'het soms ook verkwistende experiment een plek heeft' en waarvan de afgestudeerden aan de slag kunnen in uiteenlopende maatschappelijke sectoren. Je zou het niet denken, maar in feite stellen we ons nog altijd te weinig vragen over de betekenis en de impact van technologische ontwikkelingen op het kunstonderwijs. Men moet niet noodzakelijk Peter Weibels essentialistische credo delen – 'de geheime code van alle kunstvormen is de binaire code van de computer en hun geheime esthetica bestaat uit algoritmische regels en programma's – om in te zien dat de digitalisering alle kunstvormen ingrijpend heeft getransformeerd.

Waarlijk interdisciplinair

In die zin is het grote potentieel van de Materialästhetik (de materialistische esthetica) – zoals we die terugvinden bij Brecht, Benjamin en Piscator – nog altijd niet echt ontsloten en productief gemaakt. De kern van deze esthetiek zijn de diepgaande effecten van telkens weer nieuwe technologieën op de waarneming, de interpretatie, de houding en dus ook de ganse levenswijze van mensen in een bepaald tijdperk. Vanuit die samenhang tussen kunst, technologie en levenswijze voegde de Zürcher Hochschule der Künste in 2005 de afzonderlijke opleidingen Beeldende Kunst, Fotografie, Nieuwe Media en Theorie samen in de nieuwe bacheloropleiding Media & Kunst. Samen met de latere Master in Fine Arts (sinds 2008) wil de opleiding een permanente wisselwerking initiëren tussen verschillende artistieke praktijken, die elders nog steeds in aparte vakgroepen of zelfs hogescholen onderwezen worden.

68_dewinde_Zürcher Hochschule der Künste 2.jpgHet inzicht dat je niet buiten inter- en/of transdisciplinariteit kan, is intussen aan de meeste kunsthogescholen stevig verankerd. Alleen vindt zelden een navenante praktijk plaats, of lijdt die aan twee cruciale problemen. Ten eerste wordt interdisciplinariteit meestal gezien – en dat is heel naïef – als een relatief arbitraire vermenging van disciplines die toevallig aan een kunsthogeschool worden aangeboden. Dat bekent dus in de praktijk: kwesties die echte transdisciplinariteit vereisen, en dus vaak ook gebaat zijn bij inzichten uit geestes- en natuurwetenschappelijke disciplines, zijn meestal gewoon niet aan de orde. Ten tweede blijft een vorming met het oog op transdisciplinaire competenties hoogst uitzonderlijk. Inter- en transdisciplinariteit is nu eenmaal een tijdrovende en moeizame aangelegenheid. Ze vereist dat men zich wederzijds inwerkt in de discoursen en methodieken van de betrokken disciplines.

In tegenstelling tot interdisciplinariteit worden inter- en transculturaliteit aan kunsthogescholen beduidend minder beklemtoond en in programma's verankerd. Hoe kunst leren in onze geglobaliseerde of gemondialiseerde wereld? Internationalisering mag dan wel een dagelijkse realiteit aan hogescholen zijn, er ontbreekt in hoge mate een visie rond. Wat kan een curriculum zijn voor 40 à 50 % internationale studenten, uit meer dan een dozijn verschillende landen en met een al even diverse culturele achtergrond? Slechts op heel weinig plekken worden master- en doctoraatsprogramma's ontwikkeld waarvan ook het curriculum op een transculturele vorming is gericht. De ZhdK en de China Academy of Art in Hangzhou plannen bijvoorbeeld een internationale Transcultural Master of Fine Arts, waaraan zes kunstuniversiteiten uit China, Hongkong, Duitsland en Zwitersland deelnemen.

Laat het gebeuren

68_dewinde_Zürcher Hochschule der Künste 3.jpgNadenken over een kunstopleiding die bij de tijd is, betekent ook nadenken over de kunsthogeschool als maatschappelijke instelling hier en nu. Derrida's uitgangspunt is een tegelijk bezorgde, scherpe en nog steeds actuele diagnose van ons postindustriële tijdperk, dat de universiteiten – inclusief de kunsthogescholen – in hun kern raakt. De 'nieuwe technische fase van de virtualisering', zo schrijft Derrida, 'leidt tot een destabilisering van de traditionele ruimte van de universiteit. Ze tast de orde van het volgens onderzoeksgebieden en vakgrenzen onderverdeelde territorium aan, zo ook de plekken van het academisch debat, het battlefield van theoretische discussies – en zo ook de gemeenschapsstichtende structuur van de campus.’ Derrida's tijdsdiagnose en zijn voorstel voor een nieuw type humanities bieden een uitdagende kans, zeker voor kunsthogescholen die hun statuut aan het herdefiniëren zijn. Derrida eindigt immers met een pleidooi dat ook voor het programma van een hedendaagse kunsthogeschool richtinggevend kan zijn. Hij ziet de universiteit als 'Stätte des Stattfindens' (plaats van het plaatsvinden), waar het gebeuren en de exploratie van de waarheid in actu de kern van het handelen uitmaken. Cruciaal is het laten gebeuren – wat steeds gepaard gaat met een dimensie van niet-weten, met een fundamentele ongrijpbaarheid. Het gaat om een onmogelijkheid zoals die zich voltrekt in het gebeuren van de gave, de bekentenis, de uitvinding of de gastvrijheid – of, zonder dat Derrida dit expliciet zegt, het gebeuren van de kunsten.

Cruciaal is het laten gebeuren – wat steeds gepaard gaat met een dimensie van niet-weten.

Het is de hoogste tijd om aanzetten te ontwikkelen die het kunstonderwijs (her)denken met het oog op het creëren van zulke ruimtes waarin men dingen kan laten gebeuren. Zulke aanzetten zetten volop in op het performatieve plaatsvinden, op het ontstaan van gebeurtenissen in die ruimte – of men die zich nu voorstelt als 'speelruimte' (Beatrice von Bismarck), nieuwsoortige 'ruimte voor kennisproductie' (Simon Sheik), 'compacte experimenteer- en mogelijkheidsruimte' (Giaco Schiesser) of als 'plaats van het plaatsvinden' (Jacques Derrida). Vandaag de dag, zo kunnen we in navolging van Derrida formuleren, moet niet langer constatieve kennisoverdracht prioritair zijn, maar wel (terug) performatieve handelingen die in hun uitvoering zelf hun 'waarheid' voortbrengen. Actuele kunsthogescholen dienen de ruimtes die dit mogelijk maken, mogelijk te maken.

Vertaling en bewerking: Arne De Winde