De netwerkessayistiek van Joost Zwagerman

Door Karel Vanhaesebrouck, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Uit het archief, van 2006, na het spijtige nieuws: De Nederlandse schrijver Joost Zwagerman legde zich de afgelopen jaren steeds nadrukkelijker toe op de essayistiek. Op geregelde tijdstippen houdt hij grote kuis in de laden van zijn schrijftafel en bundelt hij zijn krantenstukken, essays en lezingen in een boek. Steeds gaat het om notities van een bevlogen lezer, kijker of luisteraar die getuigenis aflegt van zijn fascinatie voor een kunstenaar.

Als essayist blijkt Zwagerman een ware eclecticus te zijn. Wie er de inhoudstafel van Transito, Zwagermans laatste essaybundel, op na pluist, komt van de foto's van Nan Goldin via de gedichten van Walt Whitman en de romans van Philip Roth bij het mooie 'Een kleine fenomenologie van de Playmate' waarin Zwagerman zich afvraagt waarom dat kleine toefje tussen de vrouwelijke benen steeds kleiner wordt. Haast ongemerkt breidt hij een schijnbaar banale observatie uit tot een beschouwing over vrouwelijkheid en seksualiteit. Van de gladgeschoren venusheuvel — Zwagerman leent in die context het door Herman Brood ingevoerde anglicisme 'bevertje' — naar het vrouwbeeld anno 2006, die strategie hanteert hij wel vaker in zijn essays. Hij vertrekt bij het werk van een concrete kunstenaar, niet alleen om te getuigen van zijn fascinatie voor dat oeuvre, maar vooral om op zoek te gaan naar bredere verbanden. Zwagerman laat zijn stukken uitdeinen, zoekt naar culturele verbanden en gemeenschappelijke verborgen agenda's. Een concreet cultuurproduct wordt in zo'n essay als alibi aangegrepen om het bredere netwerk achter dat product bloot te leggen. Zo besteedt hij in een stuk over Warhol niet alleen aandacht aan diens werk — in kwantitatief opzicht komt het slechts zijdelings aan bod — maar neemt hij ook de tijd om de artistieke subcultuur waarin Warhol leefde en werkte, te schetsen.

Ook in Perfect Day, de in 2005 verschenen bundel over popmuziek, blijken de smaakpapillen van Zwagerman bijzonder gevarieerd te zijn. Zowel Elvis Costello, Herman Brood of Madonna passeren de revue en ook hier reiken de ambities meestal verder dan de beschrijving van een enkele song. Zwagerman benadert de popmuziek als een cultuurfenomeen en gaat daarbij in zijn netwerkessayistiek gezwind voorbij aan de vermoeiende discussies over high en low, speurend naar dwarsverbanden tussen muziek en literatuur, tussen pop en maatschappij. Soms strandt die ambitie vroegtijdig (Perfect Day bevat ook een aantal minder voldragen teksten), maar even vaak levert die ambitie mooie en schijnbaar evidente essays op over pop- en rockfenomenen, subculturen en hun maatschappelijke inbedding.

De mooiste essays van Zwagerman in Perfect Day en Transito zijn steeds persoonlijk maar nooit anekdotisch

De mooiste essays van Zwagerman in Perfect Day en Transito zijn steeds persoonlijk maar nooit anekdotisch, ze besteden aandacht aan de context van een werk, maar zonder ooit wijdlopig te worden. Ze zijn vooral aanstekelijk. In Transito vallen bijvoorbeeld de teksten over beeldende kunst en fotografie erg op, door hun onbevangenheid en gretigheid. Zo opent het boek met een heel mooie tekst over Gerhard Richter waarin Zwagerman meteen een cruciale vraag op de lezer afvuurt: waarom in 's hemelsnaam is schoonheid zo'n problematisch begrip? Die vraag brengt Zwagerman niet bij een ingewikkeld stuk met kunstfilosofische ambities: hij neemt het werk van Richter als concreet uitgangspunt en toetst zijn vraag aan dat werk, laat die vraag resoneren tussen essayist en kunstwerk.

Zwagerman beschouwt zichzelf graag als een buitenbeentje in de Nederlandse literatuur. Dat die positie voor een deel een self-fulfilling prophecy is, neemt hij er graag bij, want ze is behoorlijk comfortabel. Ook in het land der kunstbeschouwing voelt hij zich graag een vreemde. Niet alleen is hij een van de weinige Nederlandstalige literatoren die zich consequent bezighoudt met kunst- en popessayistiek, hij houdt er ook een duidelijke mening op na als het over kunstwerken gaat, ook al beschouwt hij zichzelf nadrukkelijk niet als criticus. Reden genoeg voor rekto:verso om bij Joost Zwagerman aan tafel te schuiven.

Joost Zwagerman. Foto: Erik SmitsKarel Vanhaesebrouck: _'_Je laatste roman, Zes Sterren, dateert ondertussen van 2002. De afgelopen jaren verschenen, naast de poëziebundel Roeshooft hemelt (2005), diverse essayboeken. Is de overstap naar die beschouwende positie een evidente stap?'
Joost Zwagerman: 'Halfbewust, misschien. Blijkbaar prikkelt het essay me de laatste jaren meer dan het genre van de roman. Ik beschouw me helemaal niet als een criticus, maar als een essayist. Een criticus laat zijn agenda bepalen door de actualiteit, ik kies waarover ik schrijf. Dat wil niet zeggen dat ook ik me helemaal niet door de actualiteit laat leiden bij het schrijven, soms fungeert die als trigger voor een tekst die al een tijd lag te sudderen. Ik kies steevast een onderwerp uit fascinatie, vaak zelfs omdat ik me verwant voel met een bepaalde kunstenaar, omdat ik zijn werkwijze herken. Neem bijvoorbeeld het werk van Gerhard Richter, dat ontzettend verscheiden is. Alle mogelijke registers toetst hij af in zijn werk. Als begeesterde kijker vraag ik me dan telkens af hoe hij dat allemaal voor elkaar krijgt? Als schrijver herken ik me in die veelzijdigheid, in de manier waarop hij de vorm steeds opnieuw laat bepalen door het onderwerp. Aan de oorsprong van elk essay ligt met andere woorden een op fascinatie gestoelde herkenning. Met mijn stukken wil ik mijn lezer meevoeren op de vleugels van mijn begeestering. Met die premisse onttrek ik me van de reguliere kritiek, die heeft andere bedoelingen.'
Vanhaesebrouck: 'In Transito ventileer je in meerdere essays je afkeer voor "psychogebabbel".'
Zwagerman: 'Heel wat teksten over kunst kreunen onder de academismen en het jargon. Daarmee heb ik geenszins gezegd dat ik de academie een nutteloze en overbodige plek vind. Integendeel, als intellectuele en artistieke vrijplaats komt die academie steeds meer onder druk te staan en dat moeten we bevechten. Maar dat is een andere discussie. Academisme associeer ik met dorheid, met starheid, in denken en verwoorden. Daarenboven wordt kunst al te vaak opgezadeld met een statuut dat het helemaal niet nodig heeft. De invloed van de gevestigde orde, van de cultureel-correcte elite die zichzelf vooral in stand houdt, is in dat verband nefast. Zo wil ik in elk geval niet over kunst schrijven. Liever ben ik een dilettant die af en toe een steekje laat vallen of in al zijn enthousiasme eens stevig uit de bocht gaat, dan een afstandelijke beschouwer die zonder empathie over kunst denkt en schrijft. Liever een dilettant dan een priesterlijke ingewijde.'
Vanhaesebrouck: 'Je schrijft dus vanuit een soort niemandsland?'
Zwagerman: 'Er bestaat een enorm schisma tussen de gespecialiseerde, eerder academische tijdschriften en de journalistiek. Het lezen van heel wat tijdschriften over beeldende kunst is eerder een straf dan een plezier. Ik ga in elk geval niet beter kijken door wat de officiële kunstkritiek schrijft. Dat geldt evenzeer voor de literaire tijdschriften. Aan de andere kant wordt kunst in de kranten afgekalfd tot vermaak, tot lifestyle.'
Vanhaesebrouck: 'Zet je je daarom vaak zo nadrukkelijk af tegen de geijkte, canonieke visie op het werk van een kunstenaar?'
Zwagerman: 'Heel veel van mijn teksten proberen inderdaad dat klassieke beeld bij te stellen. Er bestaan heel wat misvattingen en vooroordelen over het werk van bepaalde kunstenaars. Zo wordt van fotografe Diane Arbus altijd beweerd dat ze roofbouw pleegde op haar modellen, dat ze die als freaks te kijk zette. Daar ben ik het nadrukkelijk mee oneens. In haar hartverscheurend mooie portretten zie ik alleen toewijding, vereenzelviging met haar modellen. Fotografen als Arbus en Nan Goldin kijken met de blik van een dichter, ze peilen naar de poëzie van een persoonlijkheid. Als Arbus foto's op een naturistencamping maakt, ziet ze in eerste instantie de poëzie van die mensen, hun bescheiden pogingen om een Arcadië op te bouwen waarin iedereen naakt en vrij van zonden is. Ook in mijn stukken over literatuur probeer ik voor de hand liggende visies te doorprikken of in vraag te stellen. Zo is Charles Bukowski meer dan de lallende en boerende brulaap waarvoor hij vaak wordt versleten. Hij wist heel goed wat hij deed en zijn zelfmythologisering vormde daar zonder twijfel een onderdeel van. Bukowski rotzooide niet zomaar wat, hij was een taalkundig evenwichtskunstenaar. De kunstenaars waar ik over schrijf zijn meestal ontheemden, in hun tijd en hun omgeving. Ik koester heel wat fascinatie voor mensen als Theo Van Gogh die door de zittende elite verkeerd werden begrepen en weggezet.'

Er bestaan heel wat misvattingen en vooroordelen over het werk van bepaalde kunstenaars

DE LITERAIRE QUARANTAINE IN NEDERLAND

Vanhaesebrouck: 'Op verschillende plaatsen, ook in Transito, trok je hard van leer tegen "de literaire quarantaine" in Nederland. Wat bedoel je daar precies mee?'
Zwagerman: 'In Nederland bepaalt de culturele goegemeente wat kan en niet kan in de literatuur. Een boek met beide benen in het hier en nu plaatsen kan bijvoorbeeld niet — dat vindt men blijkbaar banaal. Precies die halsstarrigheid stel ik aan de kaak. En daarmee heb ik duidelijk een hoop mensen op de kast gekregen. Ik zou literatuur met journalistiek verwarren, zou de literaire werkelijkheid en schoonheid reduceren tot een anekdote uit de actualiteit. Dat klopt niet. Nergens heb ik gezegd dat een actuele invalshoek een noodzakelijke voorwaarde is. Ik wil helemaal niks, alles kan en mag. Ik wil komaf maken met de Nederlandse literaire fatsoenpolitie die bepaalt wat kan en niet kan in een boek. De romans van Philip Roth en John Updike en het new journalism van sommige boeken van Norman Mailer, Truman Capote en Tom Wolfe hebben overigens bewezen dat die politie ongelijk heeft.'
Vanhaesebrouck: 'Merk je in dat verband een verschil tussen Vlaanderen en Nederland?'
Zwagerman: 'In Vlaanderen is dat taboe helemaal niet aan de orde. De literaire traditie is er anders. Een schrijver als Boon kon niet anders dan over zijn tijd schrijven. In Vlaanderen mag je over alles schrijven. Schrijvers als Tom Lanoye, Dimitri Verhulst en ook Yves Petry hebben het, elk op hun manier, over het hier en nu — hun boeken leggen direct of, zoals bij Petry, indirect de zenuwbanen van Vlaanderen bloot. Je leest er hoe het is om vandaag in Vlaanderen te leven. Bij ons overheerst het Noord-Nederlandse snobisme, lezen en schrijven zijn er cerebrale activiteiten. In Vlaanderen ademt heel wat literatuur een bepaalde street credibility uit en bekommert men zich niet om de literaire quarantaine. Herman Brusselmans is in dat verband de Red Hot Chili Pepper van de Vlaamse literatuur. Wanneer iedereen hem ten dode heeft opgeschreven, komt hij met een boek op de proppen dat die gedachte in een keer ontkracht.'
Vanhaesebrouck: 'Toch lijk je expliciet maatschappelijke stellingen over kunst en literatuur uit de weg te gaan.'
Zwagerman: 'Dat heb ik uiteraard niet gedaan in de tekst over de literaire quarantaine. In mijn teksten zoek ik steeds een middenweg tussen de eis naar maatschappelijke relevantie en esthetische criteria. Die middenweg vind ik als schrijver perfect belichaamd in bijvoorbeeld American Pastoral van Philip Roth. Maar je kan en mag boeken niet lastig vallen met criteria die die boeken zelf niet stellen. Een schrijver die een boek lang worstelt met een privé-obsessie kan je niet om de oren slaan met een eis naar maatschappelijke relevantie. Het object bepaalt de criteria.'

DWARSVERBANDEN

Vanhaesebrouck: 'Hanteer je voor je essays over popmuziek een andere pen?'
Zwagerman: 'Ik denk het niet. Het schrijven over popmuziek verschilt voor mij in niks van het schrijven over beeldende kunst. Ik ben op jonge leeftijd gitaar beginnen spelen, maar dat wilde maar niet lukken. De wil was er, maar de kunde niet. De liefde voor popmuziek is echter nooit verdwenen, ik ben in de kern natuurlijk een beetje een dweper gebleven. En die gezonde dosis dweepzucht voedt nog steeds mijn stukken over muziek. Stukken over popmuziek hoeven niet per se poppy te zijn. Ik zoek steeds naar een evenwicht tussen analyse en empathie, tussen beschouwing en begeestering. Idealiter hebben columns over popmuziek de vorm van een perfect liedje: meerstemmig en tot in de puntjes afgewerkt. De uiteindelijke tekst is het criterium, niet het fan-zijn. Ik schrijf voor geestesverwanten, voor mensen die mijn liefde voor een bepaalde artiest delen, maar even goed voor een publiek dat de schoonheid van het stukje zelf als criterium neemt.'
Vanhaesebrouck: 'Wat vind je zo interessant aan het schrijven over popmuziek?'

Popmuziek is geen eiland, maar functioneert steeds binnen een bredere context en laat zich maar wat graag door andere artistieke disciplines beïnvloeden. Geen Nick Cave zonder Baudelaire

Zwagerman: 'Popmuziek is geen eiland, maar functioneert steeds binnen een bredere context en laat zich maar wat graag door andere artistieke disciplines beïnvloeden. Geen Nick Cave zonder Baudelaire. Dat maakt ook Lipstick Traces van Greil Marcus mooi duidelijk. In dat boek trekt Marcus een rechte lijn van het dadaïsme naar de Sex Pistols. Dat Johnny Rotten tot dan nooit van die kunststroming had gehoord is best mogelijk, maar ze deelden wel hetzelfde universum waarin een speelse ontregelende anarchie alles stuwde. Precies die dwarsverbanden fascineren me. De Talking Heads spelen met teksten van Kurt Schwitters, met modernistische ideeën en vormen allerhande. De steedse nervositeit van het modernisme hoor je in de muziek van Byrne en de zijnen. Popmuziek is met andere woorden een ideaal centrifugaal punt om andere kunstvormen te beschouwen. De muziek van The Cure en de boeken van Douglas Coupland delen hetzelfde universum van de buitenwijk. Beiden worden bevolkt door figuren die dromen van een tabula rasa, maar zich tegelijk verschansen in de eenzaamheid van hun kamertje, die zich niet daadwerkelijk durven te verliezen in wat om hen heen gebeurt. Precies dat plezier van het ontdekken van dwarsverbanden ligt aan de basis van sommige van mijn essays. In de Nederlandse literatuur heb ik niet veel verwanten. Een poëtica en een kring van ideële verwanten schep ik dus zelf, in mijn essays.'
Vanhaesebrouck: 'In Transito heb je het vaak over boeken die zich afspelen in suburbs. Vanwaar die fascinatie?'
Zwagerman: 'Suburbia is het land waar ook ik vandaan kom. De meerderheid van de Nederlanders woont in dat tussengebied en toch vormen die plekken slechts zelden een onderdeel van een literaire werkelijkheid. Hoewel de actualiteit nog steeds wordt beheerst door een grootsteedse problematiek — denk maar aan de commotie rond de moord op Theo Van Gogh — speelt de realiteit van de meeste Nederlanders zich in de middelgrote voorsteden af. Mensen leven daar, maar zien hun leven merkwaardig genoeg niet weerspiegeld in de kunst. Precies op die lacune heb ik met mijn roman De Buitenvrouw een antwoord proberen te bieden.'
Vanhaesebrouck: 'Je beschouwt "suburbia" ook nadrukkelijk als de voedingsbodem van een nieuwe kunstpraktijk.'
Zwagerman: 'Het leven in de suburbs gaat gepaard met een nieuw soort tragiek, die nog niet genoeg in beeld is gebracht. Vroeger had je een duidelijke tweespalt in de literatuur. In het eerste type boeken ontvlucht het hoofdpersonage het platteland om zich in het hedonisme van de grootstad te verdrinken en volwassen te worden, het tweede type focust zich op de drukkende microkosmos van de plattelandsgemeenschap. Suburbia is het tussengebied van American Beauty, het universum waar zich sommige romans van Hanif Kureishi, Douglas Coupland en John Updike afspelen — het is een imitatie van het leven van de grote stad, een suggestie van die wildheid. Precies in die biotoop ligt volgens mij de humus van de literatuur en de kunst van vandaag. In suburbia kan de kunst zichzelf opnieuw uitvinden.'

  • Joost Zwagerman, Perfect Day, Amsterdam: Arbeiderspers, 2006. ISBN 90 295 6330 3.
  • Joost Zwagerman, Transito, Amsterdam: Arbeiderspers, 2006. ISBN 90 295 6415 6.