De man die zijn lever tot de orde roept

Door op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Politiek bedrijven zonder een ideologie te willen doorduwen, is moeilijk. Mensen ter wille zijn zonder er iets voor terug te verlangen, is dat ook. Toch wordt een minister in een democratie verondersteld ten dienste te staan van de sector waarover hij verantwoordelijkheid heeft. En niet omgekeerd. Met een aantal eigenzinnige ingrepen gaf Bert Anciaux onlangs aanleiding tot een discussie over de betekenis van het begrip 'cultuur'. De bezorgdheid van waaruit deze tekst is geschreven, betreft 'de kunst'. Want kunst vormt historisch gezien de basis van gesubsidieerde cultuur.

Of het nu gaat over instellingen, organisaties, huizen, structuren of centra, door het kunstenlandschap van vandaag waart een geest van 'politisering'. Het latente verwijt van elitarisme én de druk om maatschappelijk relevant te zijn, maken dat kunstenaars zich verliezen in een oppervlakkig en/of onoprecht politiek-correct discours. Logisch ook, want stukje bij beetje wordt de druk opgevoerd om met cultuur een ideologie uit te dragen. Zo zei Anciaux in zijn toespraak rond 'interculturalisering' (20 februari 2006 in de Gentse Vooruit) over cultuur, jeugdwerk en sport: 'Ze vormen de natuurlijke voorhoede in de strijd om een zo rechtvaardig mogelijke samenleving.' Is het angst die de minister drijft wanneer hij hele sectoren voor zijn politieke kar probeert te spannen?
Dat de democratie, door het oprukken van extreemrechts, onder hoogspanning staat, is duidelijk. Dat dit een probleem is waar elke weldenkende mens zich over moet bezinnen, hoeft niet nog eens herhaald te worden. Inspanningsverbintenissen zijn een legitiem middel om de culturele wereld hieraan zijn bijdrage te laten leveren. Resultaatsverbintenissen daarentegen zijn een brug te ver. Hier wordt onrechtstreeks het principe van de artistieke vrijheid geschonden, een vrijheid die tot de bouwstenen van de democratie behoort. In een poging tot zelfbehoud dreigt de democratie zichzelf te verloochenen.
Het is in politieke beslissingen moeilijk om een grens te trekken tussen tijdsgeest en individuele verantwoordelijkheid. Maar de uitspraak van die beslissingen wordt gedaan door een minister. Hij doet die uitspraak ten persoonlijken titel. Eventuele kritiek wordt dan ook aan hem gericht. Dat is een conventie in eender welk politiek debat.

HET LICHAAM

Met zijn nieuwjaarstoespraak (24 januari 2006) leverde Bert Anciaux zelf de grondstoffen om vraagtekens te plaatsen bij de koers die hij met de kunstensector wil varen. In die speech deed hij de kritiek op zijn beleid, afkomstig uit de sector, af als 'verzuurde oprispingen'. 'Verzuring' doet al enige tijd dienst als term voor een tendens van toenemende maatschappelijke onvrede, rechtstreeks verwant met verrechtsing. Met deze retorische kunstgreep haalt hij onmiddellijk elke nuance uit het debat. De impliciete boodschap die hij meegeeft, is immers dat zijn critici zich aan de andere zijde van het politieke spectrum bevinden. 'Zure oprispingen' zijn dan weer dingen die zich in het menselijk lichaam voordoen als gevolg van een overbelaste maag of een disfunctionele slokdarm. Het spijsverteringsstelsel wordt hier dus ingezet om een verschijnsel binnen de samenleving op een bevattelijke manier voor te stellen. Misschien onbedoeld, maar helemaal niet zo gek als metafoor.

Het macro-organisme dat samenleving heet, vertoont op meerdere niveaus opvallende parallellen met het micro-organisme van het menselijk lichaam. Wat zij in elk geval gemeen hebben, is dat ze hun eigen noden dicteren. 'Totalitaire regimes' onderscheiden zich door een ideologische fixatie en een daaruit voortvloeiende strenge structuur die de complexiteit van het samenleven tracht te ontkennen. Zij kenmerken zich door een afwijzing van de problemen die inherent zijn aan een feitelijk samenleven. Met allerhande neuroses tot gevolg, nauw verwant met frigiditeit en smetvrees, die uiteindelijk vaak leiden tot zelfvernietiging. De 'democratische samenleving' daarentegen accepteert haar organische geaardheid. Zij aanvaardt de tegengestelde belangen van de deelbiotopen waaruit zij bestaat, en tracht door een continu overleg haar natuurlijke evenwicht te bewaren. Met alle ongemakken van dien. Hierin vertoont de democratie een duidelijke analogie met het menselijke individu: de belangen van het hoofd zijn, naarmate het bewustzijn toeneemt, heel vaak niet de belangen van de maag of de darmen. Welke overtuiging de mens ook is toegedaan, dat hij dagelijks moet eten en ontlasten, is een gegevenheid, ook al stuit hem dat blijvend tegen de borst. In dat licht kunnen we een democratie afmeten aan de mate waarin zij de verschijnselen die zich in haar 'lichaam' voordoen, ernstig neemt. Dat is ook de overtuiging die onze minister van cultuur is toegedaan. 'De aandacht voor de kunstenaar blijft dan ook een essentiële graadmeter om na te gaan hoe het gesteld is met de staat van onze democratie.'

Laten we het lichaam van de samenleving vanaf hier voor het gemak het 'wij-lichaam' noemen, dat van het individu het 'ik-lichaam'. Het ik-lichaam bevat verscheidene organen die, zonder inmenging van het denken, onophoudelijk hun taak in de spijsvertering vervullen. Naar analogie met het ik-lichaam heeft het wij-lichaam allerhande functies en organen die in dit ingewikkelde organisme elk hun onmisbare plek innemen. Over alle organen in dit wij-lichaam valt buitengewoon veel interessants te vertellen, maar in het kader van dit discours beperken we ons tot twee.

HOOFD

Er is weinig verbeeldingskracht voor nodig om de politieke praktijk (de wetgevende en de uitvoerende macht) voor te stellen als het hoofd. Zoals onze hersenen de uiteindelijke beslissing nemen over welke kant we met ons lichaam uitgaan, zo neemt de politiek de uiteindelijke beslissing over de koers die we met onze samenleving zullen varen. De politiek is dus het hoofd van ons wij-lichaam. Binnen het ideaal van de democratie is dit hoofd in permanente uitwisseling met alle onderdelen van dit lichaam waarover het beslissingsbevoegdheid heeft.

LEVER2

De lever vervult een centrale rol in het chemische complex van ons metabolisme. Hij breekt voedingsstoffen af tot voor het lichaam hanteerbare bestanddelen, voert afvalstoffen af en levert zodoende bloedzuiverend werk. Volgens eeuwenoude inzichten is, in het menselijk lichaam, de lever het orgaan met de grootste gevoeligheid. Ongunstige evoluties in onze algemene gesteldheid worden, voor het te laat is, door de lever opgemerkt. Men noemt hem dan ook wel eens ons 'inwendig oog'. In het wij-lichaam heeft de kunstenaar een analoge positie. In de woorden van Anciaux: 'Groot artistiek talent is herkenbaar aan visionaire creatie die toch een link heeft met de realiteit.'
In tegenstelling tot het hoofd bevindt de lever zich ten midden van alle organen. Hij is er zelfs afhankelijk van en ondergaat de beslissingen van het hoofd samen met hen. Over de taak die de lever vervult, hoeft hij niet geïnterpelleerd te worden. Hij vervult die gewoon. Of het resultaat van zijn arbeid mooi of bevredigend is, ontsnapt aan zijn bevoegdheid. Hij doet wat hij kan.

HET WIJ-LICHAAM

Bert Anciaux bevindt zich in dit lichaam, in zijn hoedanigheid van politicus, in de sector van de hersenen. De totale politieke besluitvorming vormt de deelbiotoop die de verschillende functies van die hersenen omvat. De kunstenaar bevindt zich in de sector van de lever. De culturele wereld vormt de deelbiotoop die de verschillende functies van die lever omvat. Daarbij is het wel belangrijk op te merken dat die culturele wereld zich in de loop der tijd gevormd heeft rond de kunstenaar. Eerst was er de kunstenaar, daarna kwamen de organisaties en de structuren om het werk van die kunstenaar mogelijk te maken en te vrijwaren. Elke beslissing in verband met culturele organisaties en structuren heeft dus gevolgen voor de kunstenaar.
Het is hoe dan ook een goeie zaak dat de minister van cultuur zo veel middelen vrijmaakt voor de sector waarover hij bevoegdheid heeft. Hieruit spreekt het belang dat hij toekent aan een optimale werking van zijn lever en, in het verlengde daarvan, aan die van zijn hele spijsvertering. Problematisch zijn echter de voorwaarden die hij aan die substantiële uitbreiding verbindt. 'Inspanningsverbintenissen zullen op termijn niet volstaan. Er zijn echte resultaatsverbintenissen nodig.'

POLITIEKE VERGISSING

'Interculturaliteit is een gewenste maatschappelijke realiteit. Die ontstaat zelden uit het niets. Daarom zal ik van de structureel erkende en gesubsidieerde kunstinstellingen, vormings- en erfgoedinstellingen inderdaad vragen en verwachten dat ze mee inspanningen leveren om een meer cultureel divers cultuurveld te realiseren. Via een realistische, maar ook voluntaristische mix van inspanningsverbintenissen én resultaatsverbintenissen kunnen onze culturele instellingen en organisaties uitgroeien tot ware trendsetters die als geen ander die culturele diverse samenleving weerspiegelen.'

De maatschappelijke dromen die Anciaux koestert, zijn misschien zeer verdedigbaar, maar hij vergist zich in de middelen waarmee hij die dromen denkt te kunnen te realiseren. Tégen verzuring en vóór sociale gelijkheid denkt hij de kunst te kunnen inzetten. Vermoedelijk steunend op boutades als 'kunst is een recht, geen voorrecht', stelt hij dat de sector naar alsmaar grotere participatie moet streven. 'Culturele participatie bestrijdt uitsluiting, verzamelt mensen en stimuleert solidariteit.' Het is in deze woorden dat de hele problematiek van zijn beleid vervat zit.
Dat culturele participatie uitsluiting bestrijdt, mensen verzamelt en solidariteit stimuleert, is een stelling die gebaseerd is op louter geloof. In uitzonderlijke gevallen kan dit sociale effect een bijverschijnsel zijn van een cultureel evenement, maar in de meeste gevallen is het dat niet. De minister spreekt ook over het criterium 'maatschappelijke relevantie'. De maatschappelijke relevantie van een kunstwerk is — dat weet iedereen die zich voor de kunstpraktijk interesseert — zo relatief als maar kan zijn. Een kunstwerk bestaat enkel bij gratie van de kijker (luisteraar, lezer) die er, naargelang de associaties die het werk bij hem oproepen, betekenis aan geeft. Zo kan een zelfportret van een schilder in de subjectieve ervaring van de kijker oneindig veel meer maatschappelijke relevantie hebben dan een film over rassenhaat.
Veel kunstenaars zullen in de loop van hun carrière heel persoonlijke thema's afwisselen met kritische beschouwingen op de samenleving waar zij deel van uitmaken. Afhankelijk van hun aard zullen sommigen zich ook levenslang toeleggen op het heel persoonlijke, en anderen dan weer uitsluitend op het globaal-maatschappelijke. In het verscheiden kunstenlandschap van vandaag zijn alle gradaties van deze twee extremen vertegenwoordigd. De lever is namelijk continu in de weer om toe te zien op zowel zijn eigen gezondheid als die van het hele lichaam. Omwille van zijn intrinsieke verbondenheid met dit hele lichaam is het ene niet wezenlijker dan het andere. Beiden zijn even noodzakelijk.

Wanneer de minister de sector 'elitarisme' aanwrijft, ziet hij meer dan waarschijnlijk de noodzaak van artistieke zelfreflectie over het hoofd. Als partijpoliticus dreigt hij 'maatschappelijke relevantie' af te meten aan 'de mate waarin een cultureel evenement uitsluiting bestrijdt, mensen verzamelt en solidariteit stimuleert'. Met andere woorden: de kunst zal dit maatschappelijke ideaal moeten aanhangen, wil ze nog voor subsidiëring in aanmerking komen. In zijn toespraak nuanceert hij weliswaar zelf: 'Hoe meer individueel maatschappelijk engagement van kunstenaars, hoe liever natuurlijk, maar dat is uiteraard geen eis. Die verwachting, laat staan een eis in die richting werd dan ook nog nooit geformuleerd. Maar laat me duidelijk zijn: deze redenering geldt hoegenaamd niet voor alle structuren rond de kunstenaars, voor alle instellingen die bestaan bij de gratie van deze kunstenaars, voor alle fondsen en beheersorganen, voor steunpunten en kunstenorganisaties. Deze hebben wel degelijk de plicht zich maatschappelijk te engageren.'
Anciaux richt zich dus in de eerste plaats tot de structuren en de organisaties om deze droom te realiseren. Maar vermits de kunstenaars voor het presenteren van hun werk in de hoogste mate afhankelijk zijn van deze structuren en organisaties, sijpelt een dergelijk criterium willens nillens door naar de basis van de kunstpraktijk. Het is een welbekend feit dat bijvoorbeeld centra alsmaar doelgerichter gaan programmeren in functie van publieksopkomst en sociale mix. Hopend op (verdere) structurele erkenning, werken de 'huizen' verwoed aan hun maatschappelijke relevantie, die hen bestaansreden geeft in de ogen van de subsidiënt. Afhankelijk van hun statuut doen zij dit door een expliciet sociaal engagement of door een keuze voor verbreding (lees: toegankelijkheid). Jonge kunstenaars die hun eerste, voorzichtige stappen willen zetten in het professionele circuit en wiens werk niet aan deze twee eisen voldoet, zullen zo op steeds minder plaatsen welkom zijn. De druk op de huizen om zich een omschreven identiteit aan te meten, beperkt hen dus in hun openheid. De structuren, opgericht bij gratie van de kunstenaar, sluiten die kunstenaar hoe langer hoe meer buiten. De politieke criteria zijn te dwingend.
Dit mechanisme heeft als pervers effect dat meer door de wol geverfde 'kunstenaars' hun inhouden gaan aanpassen aan de eisen van organisatoren. En dat is het punt waarop vrije kunst de overstap maakt naar toegepaste kunst. In essentie wordt de kunstenaar zo een productontwikkelaar, wil hij van zijn kunst kunnen leven. En omdat dit marktdenken niet in de aard van het ware, artistieke beestje ligt, zal het voor hem bestemde subsidiekanaal hoe langer hoe meer bevaren worden door economisten en 'u-vraagt-wij-draaien-lui'. Toch zegt de minister in dezelfde adem: 'artistieke vrijheid en creatie moeten gerealiseerd worden via bestaande huizen, en die huizen moeten daar ook alle verantwoordelijkheid voor opnemen.' Maar hoe kan een huis, binnen die logica, zowel maatschappelijke verantwoordelijkheid opnemen als artistieke vrijheid laten primeren?

ONZE VERGISSING

Anciaux's gebrekkige kennis van de kunst wordt vaak aangevoerd als argument tegen zijn ministerschap. Dat is echter een oneigenlijk wapen. Zijn naïviteit is nu net een van die factoren die hem zo graag gezien maakt bij zijn (potentiële) kiezers. Het is zijn electorale troef. Hij stelt zich op als man van de straat en verkondigt diens mening. Elitarisme is een populair woord.
Maar de populariteit die Anciaux geniet, levert hem ook zijn politieke gewicht. En dat een minister van cultuur politiek gewicht heeft, is vanuit de sector alleen maar toe te juichen. Bovendien heeft hij allerhande commissies aan zijn zijde die hem adviseren bij het toekennen van subsidies. Die specialisten ondervangen in principe zijn 'onkunde'. Dat is een perfect legitieme methode. Dat Anciaux dit principe in de praktijk niet al te gewetensvol toepast, is natuurlijk bedenkelijk, maar dat probleem was eerder al het onderwerp van debat. Het feit dat Anciaux als kunstcriticus faalt, is dus op zich ongevaarlijk. Veel en veel zorgwekkender is de fout die hij maakt als bewaker van de democratie.

OVERBELASTING

Overtuigd van de noblesse van zijn doelstellingen, belast deze minister een orgaan uit ons wij-lichaam met een taak die het in feite niet aankan. Gezien zijn organische geaardheid is de lever in het wij-lichaam geen multi-inzetbaar werktuig. Toch wil Anciaux cultuur inzetten als politiek instrument. Natuurlijk is het zo dat zijn maatschappelijke idealen voor een belangrijk deel door de culturele sector onderschreven worden. Begrippen als solidariteit, aandacht voor minderheden en diversiteit zijn dingen waar het merendeel van de sector van nature gevoelig voor is. Daarom hoeft Anciaux zich ook niet al te druk te maken over de vraag of onze hedendaagse kunst — in die betekenis van het woord — relevant is. Mocht dat zijn zorg zijn: het progressieve gedachtegoed is ruim vertegenwoordigd in de kunstensector. Maar dit is slechts een gevolg van iets veel essentiëlers.
De echte en enige drijfveer van de kunstenaar is namelijk de vrijheid van geest.
Daarom zal hij in zijn optreden vaak tegen de haren van de gangbare normen in strijken. Ook al zijn die normen prachtig of geweldig, het is als het ware zijn taak om de tekortkomingen of de potentiële gevaren ervan aan de kaak te stellen. Dat doet hij niet noodzakelijk vanuit een plichtsbewustzijn of een gevoel van maatschappelijke verantwoordelijkheid (de vraag of hij die überhaupt heeft, zal hem levenslang bezighouden), maar enkel uit rechtgeaarde argwaan. Dat bijvoorbeeld interculturaliteit een gewenste maatschappelijke realiteit is, wil hij mogen betwijfelen. Niet omdat hij er niet mee akkoord zou gaan, maar omdat het in zijn aard ligt om de dingen kritisch tegen het licht te houden. Daar zegt de minister van cultuur zich bewust van te zijn, bij het maken van zijn beleidskeuzes. 'Beleidskeuzes die niets te maken hebben met artistieke of inhoudelijke inmenging, maar net gericht zijn op een zo ruim mogelijke vrijheid en praktijk.' De culturele sector biedt dan ook een tegengewicht voor het gevaar van ideologische fixatie. 'Een tegengewicht dat noodzakelijk is om beleidsmakers voortdurend bewust te houden van de dienende rol van waaruit zij hun politieke macht moeten uitoefenen.' Het hoofd kan namelijk niet beslissen welk werk de lever voor hem moet leveren. Maar: 'Anderzijds dient diezelfde sector te aanvaarden dat politieke macht gelegitimeerde macht is.'

Onze hersenen hebben een beslissende functie in ons leven, dat staat niet ter discussie. Wel is het zo dat dit orgaan al te vaak meer beslissingsbevoegdheid opeist dan het van nature heeft. Het lijkt zich te willen losscheuren van het lichaam en zich als een onafhankelijke instantie gaan gedragen. Het wil zich onttrekken aan zijn (banale) hoedanigheid van orgaan.
Zo sprak het hoofd van ons wij-lichaam op 24 januari vaderlijk zijn lever toe. Het beloofde hem aandacht en respect. Het beloofde hem in de toekomst nog meer ruimte, nog meer middelen. 'Maar', zei het, 'alleen als u ook doet wat ik vraag'.

APPENDIX

De verzameling van uitingsvormen die we kunst noemen, is het best te vergelijken met een talengroep. Zoals Portugees, Frans, Italiaans, Spaans en Roemeens behoren tot de Romaanse talengroep, zo behoren schilderkunst, muziek, literatuur, theater en dans tot de groep van de kunst. Ze zijn in hun vocabularium en grammatica tot op zekere hoogte verwant, maar hebben tegelijk een eigenheid die hen van elkaar onderscheidt. Zo is kennis van het Frans een voordeel om Spaans te leren. En zo is kennis van muziek een voordeel om pakweg literatuur te begrijpen. En net zoals een taal zich in de loop van de geschiedenis ontwikkelt en zijn eigen leven gaat leiden, doet ook een kunstvorm dat. Het aanleren van een vreemde taal is een proces waarvoor geduld en bereidheid vereist zijn. Hoe later we beginnen met het aanleren van die taal, hoe meer moeite het ons zal kosten. Toch is iedereen het er over eens dat men nooit te oud is om te leren.
Het elitarisme dat veel hedendaagse kunst verweten wordt, krijgt bij deze analogie een wat absurde bijklank. Inzicht in de taal en verfijning van het gebruik ervan is voor ieder die zich op een taal toelegt, een logisch en wenselijk gevolg van zijn toewijding. De vraag naar laagdrempeligheid in cultuur, zoals die steeds in de woorden van Bert Anciaux doorklinkt, is bijgevolg vergelijkbaar met de vraag aan een taalkundige om zijn studie van de taal terug te schroeven naar een niveau waarop een leek hem kan begrijpen. Wie moet zich naar wie buigen? Is het in dat geval niet duizendmaal interessanter om de leek de weg te wijzen naar manieren om zijn eigen taalgebruik te verfijnen?
Mensen die de behoefte voelen om een andere taal te leren, vinden overigens meestal zelf de weg om dat te doen. De mogelijkheden zijn vandaag immers legio. Is het met kunst niet net zo gesteld? Aangenomen dat culturele participatie uitsluiting bestrijdt, mensen verzamelt en solidariteit stimuleert, lijkt mij de enige zinvolle beleidsmatige ingreep dan ook om die participatie aan te moedigen (en niet te forceren) door middel van kunsteducatie.
Elke andere ingreep komt onrechtstreeks neer op een beperking van de artistieke vrijheid.

1 Door de aard van het gezondheidsprobleem waarmee Bert Anciaux recentelijk te kampen had, zou het kunnen lijken alsof deze tekst 'een stoot onder de gordel' wil zijn. Niets is echter minder waar. De auteur betreurt deze toevalligheid en wijst elke verdenking in die richting dan ook nadrukkelijk van de hand. De tekst is geschreven vanuit de meest oprechte bekommernis om de toekomst van de Vlaamse kunstensector. De keuze voor de beeldspraak die erin gebruikt wordt, heeft geen enkele andere grond.

2 In de oudheid en in de Chinese geneeskunde staat de lever voor de animale ziel. De impulsen die van de lever uitgaan, zijn van nature animaal: gericht op vrijheid en tegen overheersing. Bij de Grieken wordt die animale kracht belichaamd door de mythische figuur Prometheus. Hij had in al zijn overmoed het vuur (de kennis) onder de mensen gebracht. Als straf werd hij door de goden aan de rotsen geketend en kwam een adelaar dagelijks aan zijn lever pikken. Wanneer de lever zich in zijn animaliteit bedreigd voelt, wordt hij gefrustreerd en zal hij andere organen beginnen aanvallen. Eerst de maag, die zulke aanvallen op haar beurt zal vertalen in zure oprispingen.