De kunst van kritische kunst

Door Sébastien Hendrickx, Wouter Hillaert, op Thu May 03 2012 08:22:37 GMT+0000

Deze tijd heeft nood aan ‘dwarsdenken’, roept politicologe Chantal Mouffe sinds jaar en dag. Ze is er zelf een levendig bewijs van. Terwijl consensuspolitiek de dienst uitmaakt, verdedigt de vermaarde filosofe het grote belang van onenigheid, van scherp ideologisch conflict. Ook kunstenaars spelen daar volgens haar een rol in: ‘Kritische kunst voedt het besef dat er wel degelijk alternatieven zijn.’

(read the English version of the interview: ‘The art of critical art’ here)

De hele maand mei resideert Chantal Mouffe in Brussel, op uitnodiging van Het beschrijf/Passa Porta en het Kunstenfestivaldesarts. Ze komt het festival intensief volgen en zal er ook zelf een lezing geven. Reken maar dat de zaal volloopt. Sinds haar boek Over het politieke (2005) behoort Mouffe tot het kransje linkse Europese denkers naar wie in de culturele wereld steeds met achting verwezen wordt. Ze biedt dan ook een lucide en coherente kijk op wat de meesten van ons slechts ‘versplinterde tijden’ kunnen noemen.

52_Hillaert_Hendrickx_Mouffe380.jpgHet brandpunt van Mouffes visie is het consensusdenken dat sinds 1989 de wereldpolitiek is gaan beheersen. Samen met de overmacht van het kapitalisme groeide namelijk ook de overtuiging dat één wereldorde zonder conflicten binnen handbereik lag. Links en rechts heten nu voorgoed passé, want ideologische tegenstellingen remmen de vooruitgang. In dit ‘postpolitieke’ tijdsklimaat zijn partijvisies inwisselbaar geworden, en de wetten van de vrije markt een evidentie, ook voor socialisten. Wie daar niet mee akkoord gaat, zoals vakbonden af en toe, wordt niet serieus genomen.

Dat consensusdenken, nauw verwant met het liberalisme, ontkent volgens Mouffe een elementaire natuurwet: mensen denken hoe dan ook in ‘wij’ en ‘zij’ – de waarheid van de onderbuik. Maar als onze democratie geen strijdperk meer is waar zulke opposities politiek mogen clashen, neemt dat ‘antagonistische’ [tegenstellende] denken een veel gevaarlijker vorm aan: ‘zij’ worden vijanden die ‘wij’ moeten verdrijven of uitroeien. In 2005 leverden Bush in Amerika en extreemrechts in Europa het vleesgeworden bewijs van Mouffes theorie, maar ook vandaag passen het oprukkende nationalisme, de antisyndicale stemming en zelfs de technocratische aanpak van de financiële crisis mooi in haar verklaringsmodel.

Wat te doen? Mouffe gelooft in ‘agonisme’: een wij-zij-verhouding waarin de strijdende partijen, zelfs al beseffen ze dat er voor hun twist geen rationele oplossing is, toch de rechten van hun opponent erkennen. Dat is meteen ook haar definitie van de ware democratie: een politiek systeem dat erin slaagt antagonisme om te vormen tot agonisme, en vijanden tot tegenstanders. ‘De taak van politici’, stelt Mouffe in Over het politieke, ‘is zich te verbeelden hoe we een levendig “agonistisch” publiek domein vol polemiek kunnen creëren, waar uiteenlopende politieke projecten de confrontatie kunnen aangaan.’

Hoe zou de politicologe de taak van kunstenaars dan omschrijven? Met die vraag bellen we aan bij Mouffe thuis in Londen, waar ze aan de University of Westminster politieke theorie doceert. Onze toegangsbewijzen: de brochure van het Kunstenfestivaldesarts en de Franse vertaling van Peter Mertens’ bestseller Hoe durven ze?. Die vroeg Mouffe mee te brengen. Hoewel ze Belgische is, in 1943 geboren nabij Charleroi, volgt ze de Belgische politiek nog slechts vanop afstand. Haar renommee deed haar uitwijken naar universiteiten in Europa, Noord- en Latijns-Amerika. ‘Ik heb België al lang geleden verlaten en ben niet vaak meer teruggekeerd.’

Ging je daarom in op de uitnodiging om een hele maand in Brussel te resideren? Of gaat het om een gebaar richting de kunsten?

52_Hillaert_Hendrickx_Mouffe3_380.jpg‘In de eerste plaats heb ik erg veel sympathie voor Het beschrijf/Passa Porta als uitnodigende organisatie. En een maand Brussel leek me een aantrekkelijk vooruitzicht, net vanwege de interessante Belgische kunstscene. Zeker theater en moderne dans boeien me, en de beste gezelschappen zijn Vlaams. Bovendien vind ik het Kunstenfestivaldesarts het belangwekkendste festival in zijn soort. Toen ik in Wenen lesgaf aan de Akademie der Bildenden Künste, ben ik vaak naar de Wiener Festwochen geweest, en in Parijs naar het Festival d’Automne, maar om echte ontdekkingen te doen, moet je op het Kunstenfestival zijn. Culturele en artistieke praktijken hebben me altijd geïnteresseerd, zie je. Sinds de jaren 1990 speelt mijn theoretische praktijk zich zelfs voor een deel op kunstenfestivals af. Men nodigt mij uit: “Kom gewoon over je theorie praten!” Al die ontmoetingen met kunstenaars hebben me geconfronteerd met vragen die ik mezelf nooit had gesteld.’

Kunst en politiek zijn geen twee aparte velden, schreef je ooit. Hoezo?

‘Als je ervan uitgaat dat de werkelijkheid politiek geconstrueerd is door bepaalde heersende discoursen, dan speelt cultuur daar een cruciale rol in. Wat Gramsci de “common sense” noemt, krijgt mee gestalte door films, boeken en theatervoorstellingen. Dat culturele aspect staat absoluut centraal in hoe we onze wereld en onze eigen identiteiten definiëren. Daarom zijn kunst en politiek dus geen aparte zaken. Het heeft ook geen enkele zin om een onderscheid te maken tussen politieke en niet-politieke kunst. Wat we gewoonlijk als “politieke kunst” bestempelen, noem ik liever “kritische kunst”. Dat is kunst die de common sense niet reproduceert, maar die tracht te ondermijnen. Kritische kunst is kunst die de heersende krachten en machten uitdaagt, en een agonistische situatie probeert te creëren: een situatie waarin alternatieven mogelijk gemaakt worden. De kunsten kunnen dat natuurlijk op vele manieren doen. Op dat punt ben ik absoluut een pluralist.’

Er zijn critici die beweren dat dat soort kritische kunst onmogelijk is geworden. Het zou meteen gerecupereerd worden door het neoliberalisme.

Ik geloof in een soort guerrilla: het kapitalisme recupereert iets, maar dan keer je het weer om

‘Het is waar dat het kapitalisme zich vandaag vele artistieke vormen heeft toegeëigend om zo meer te verkopen, om nieuwe noden te creëren. Tegelijk zie je delen van de cultuursector, zoals in de culturele industrieën, die totaal vermarkt zijn, die puur entertainment zijn geworden. Maar ik ben het daarom nog niet eens met zij die Adorno volgen, en beweren dat er geen ruimte meer is voor kritische kunst. Zij bekijken de mogelijkheden om terug te slaan te negatief. Ik geloof in een soort guerrilla: het kapitalisme recupereert iets, maar dan keer je het weer om. Een mooi voorbeeld is wat het Amerikaanse kunstenaarscollectief Gran Fury Collective ooit deed rond aids. Ze maakten posters die eruitzagen als de kunstzinnige en provocatieve Benetton-reclames, met een lesbisch, een homoseksueel en een interraciaal koppel, die allemaal aan het kussen waren. Die hingen op bussen met de tekst “Kissing doesn’t kill, greed and exploitation do”. Een soort situationistische kaping, zeg maar. Ik denk dus dat er nog altijd dingen mogelijk zijn.’

Kunst als activisme, dus?

‘Niet noodzakelijk. We moeten tussen kunst en artistiek activisme een duidelijk onderscheid maken. “Artivisme” is relatief nieuw, of het gebeurt toch meer dan ooit. Het grootste verschil is dat artivisme een duidelijk activistisch doel heeft, en artistieke vormen gebruikt als middel. Ik geloof dat het daarom een grote rol kan spelen in de creatie van een agonistische publieke sfeer. Maar dat wil niet zeggen dat alle kunst zo moet zijn. Ik heb heel wat vrienden die elk kunstwerk in een museum slecht vinden, louter omdat het in een museum staat: “Kunst kan enkel kritisch zijn buiten de instituten, op straat.” Ik ben het daar niet mee eens. De rol van het museum is juist erg relevant. Het kan wel degelijk een agonistische ruimte zijn. Ik ken ook een aantal van zulke musea: Van Abbe in Eindhoven, MACBA in Barcelona, Moderna Galerija in Ljublijana ... En naar ik hoor ook het M HKA in Antwerpen.’

Wat hebben die musea dan gemeen? Wat is er precies agonistisch aan?

52_Hillaert_Hendrickx_Mouffe2_380.jpg‘Neem het voorbeeld van het MACBA. Dat is in 1995 gebouwd in een wijk met een slechte reputatie, maar zo is die buurt juist hip geworden. Een duidelijk geval van ‘gentrificatie’. De vorige directeur, Manuel J. Borja-Villel, was zich daar erg van bewust. Hij maakte contact met de oude wijkbewoners, nodigde hen uit in zijn museum. Dat was niet altijd makkelijk, maar naast zijn vaste collectie organiseerde hij dus heel andere activiteiten, ook exposities die allerlei politieke vragen opriepen. Dat zag je ook in Van Abbe, met zijn hele programma rond nationale identiteit, Becoming Dutch. Moderna Galerija probeert dan weer om in een postcommunistisch land de avant-garde van eigen bodem te herwaarderen, door een ander kunsthistorisch verhaal te laten zien. In Slovenië dachten ze altijd dat ze moesten bijbenen, tot ze beseften dat er in Oost-Europa heel belangrijke vormen van avant-garde zijn geweest, die nooit erkend werden omdat ze te zeer verschilden van de westerse canon. Ook in Ljublijana proberen ze dus een vorm van agonisme te creëren, zij het meer gericht op de interne keuken van de kunst. Ik vind dat allemaal belangwekkende vormen van politiek. Ook in theaters zie je dat.’

Maar je kan toch niet ontkennen dat kritische kunst vaak nogal highbrow aandoet, en weinig impact heeft op de brede publieke sfeer?

‘Dat weet ik niet. Sommigen beweren dat zelfs entertainment “subversief” kan zijn, maar zelf ben ik daar sceptisch over. Ik maak graag onderscheid tussen kunst, als hogere vorm van creatie, en culturele vormen die wel wat toegankelijker zijn voor een breder publiek, maar nog steeds verschillen van entertainment. Net dat culturele tussengebied is cruciaal. Neem cinema, met bijvoorbeeld de films van de broers Dardenne. Voor mij blijft La promesse hun beste film. Na zo’n film kan je nooit dezelfde ideeën blijven koesteren over sans-papiers. Hij verandert je subjectiviteit, doet je heel anders naar de dingen kijken. Ik zeg niet dat “hogere” vormen van kunst minder belangrijk zijn. Alle soorten kunst hebben hun rechten. We moeten ten volle beseffen dat zij elk een rol te spelen hebben.’

Voor gesubsidieerde kunst brokkelt het draagvlak wel snel af in Europa. Kunstenaars worden als elitaire subsidieslurpers opzijgezet in het hoekje van de vijandige ‘zij’.

‘Zeker, de subsidiëring van kunst staat onder druk in Nederland en Groot-Brittannië, maar je mag dat niet veralgemenen. In Frankrijk en Duitsland is de situatie heel anders. Of neem Polen. Ik zat daar in Wroclaw in een panel op het European Cultural Congress, in het kader van het Poolse EU-voorzitterschap. Het was erg interessant om te horen dat Poolse en andere Oost-Europese sprekers net tegen publieke subsidies waren, en voor privaat geld. Voor hen staan subsidies immers voor staatscontrole en onvrijheid. Zij waren erg verrast toen ik subsidies verdedigde, omdat het voor ons vrijheid betekent. Maar zelfs in Oostenrijk, toen de conservatieven er een coalitie sloten met Haider, vroegen kunstenhuizen zich af of ze van zo’n regering nog wel geld konden accepteren. Zolang je ermee kan doen wat je wil, zie ik geen probleem. Cultuur is te belangrijk! Net daarom moeten we ook voor subsidies blijven vechten.’

Wordt dat gevecht welgenoeg geleverd? Zowel in België als in Nederland aanvaardt de kunstensector de facto de consensus: er moet bespaard worden. Dat is toch helemaal in strijd met de idee van kritische kunst? Het alternatief wordt niet bedacht. Men zwijgt.

‘In een postpolitieke situatie is dat niet zo verwonderlijk. Hetzelfde zie je in Groot-Brittannië. De bevolking aanvaardt stilzwijgend het inleveringsbeleid van de regering. Hoe bestrijd je dat? Hoe tonen we dat er wel degelijk alternatieven zijn? In elk geval niet door de politiek op te geven, zoals je vandaag ook in intellectuele en artistieke kringen ziet gebeuren. Mensen beïnvloed door Negri en Hardt, of door Deleuze, geloven niet langer in enige mogelijkheid om politiek te ageren binnen de bestaande instellingen, en toch menen ze de maatschappij te zullen veranderen. Ze kiezen de strategie van de exodus: weg uit de bestaande instellingen, en daarbuiten iets nieuws opzetten. Dat is totaal verkeerd. De zelforganisatie van de menigte of de “multitude”? Daar geloof ik niet in. De staat is een gewichtige zaak, en hij dient veranderd te worden. Dat kan enkel door jezelf te betrekken en te engageren binnen bestaande instituten, en zo het systeem van binnenuit te transformeren. Er is in deze postpolitieke tijd dringend nood aan een nieuwe synergie tussen politieke partijen en artistieke praktijken.’

Maar leven we nog wel in een postpolitieke tijd? Is er sinds de kredietcrisis van 2008 niet veel veranderd?

Er is dringend nood aan een nieuwe synergie tussen politieke partijen en artistieke praktijken

‘In de grond duurt de postpolitieke tijd nog steeds voort, maar het klopt dat er beweging in zit. Ik ben wat optimistischer geworden. Het neoliberalisme is niet meer zo almachtig als voorheen. Alleen blijf ik vinden dat er in 2008 ook een grote kans is gemist. De kredietcrisis was de eerste barst in de neoliberale hegemonie. Waren er toen echte linkse partijen geweest, dan hadden die makkelijk een alternatief voor het wilde kapitalisme op de agenda kunnen zetten. De werkelijkheid was erger. In sommige landen waren die zogenaamd linkse partijen mee verantwoordelijk voor de crisis. In Groot-Brittannië waren dat Blair en Brown. Waren zij plots met een oplossing gekomen, dan had dat geklonken alsof de brandstichter plots de brandweerman was geworden. Ook in Frankrijk was het onder Jospin dat de meeste privatiseringen zijn gebeurd. Maar de grootste misser was hoe de staat – de eeuwige demon van de privé – is tussengekomen om de banken te redden. In die staatsinterventie hadden we echt van de gelegenheid gebruik kunnen maken om een en ander in orde te krijgen. Maar dat gebeurde niet, door de manco’s van links. Een typisch postpolitiek verschijnsel.’

Buiten de politieke partijen was er toch wel veel protest? Als figuur van het jaar 2011 verkoos Time Magazine de demonstrant.

‘Maar wat is de macht van die protestbewegingen? Voor Occupy en zo heb ik sympathie, dat soort protest is erg belangrijk. Maar kijk naar de Indignados in Spanje. Ze beogen de ware democratie, maar doen dat wel zonder leider, zonder structuur, zonder samenwerking met politieke partijen. Wat hebben ze tot nog toe bereikt? Spanje is er nu veel slechter aan toe dan toen ze van start gingen. Ik zeg niet dat dat hun schuld is, maar in de aanloop naar de regionale verkiezingen in de zomer van 2011 spraken de Indignados zich expliciet uit tegen stemmen voor de socialisten. Die verloren op een na alle regionale besturen. En bij de nationale verkiezingen won de Partido Popular de absolute meerderheid. Zo’n vorm van antipolitiek is gevaarlijk! Het is goed om plots partijloze bewegingen te hebben die zeggen: “Genoeg!” Maar als ze er niet in slagen om tot een symbiose te komen met politieke partijen en zich te institutionaliseren, dan ben ik niet optimistisch over hun impact.’

De Indignados beïnvloeden wel het publieke debat. Dat kapitalisme opnieuw ter discussie gesteld kan worden in de massamedia, is toch mee de verdienste van dat soort protest?

52_Hillaert_Hendrickx_TheBomb_Tricycle_Theater_London.jpg‘In Groot-Brittannië merk ik dat nog niet, maar misschien zien jullie dat wel in België, met Peter Mertens en zo. Alleen, hij vertegenwoordigt een politieke partij, dat is heel anders. Ook heel verschillend is het Chileense studentenprotest. Die beweging heeft een leider: Camila Vallejo, die lid is van de communistische partij. Er zijn ook heel duidelijke doelen en eisen rond onderwijs, gericht aan de regering. Het is een traditionelere extreemlinkse politieke beweging, heel gestructureerd. En ook Occupy Wall Street is in zekere zin anders en interessanter, omdat AFL-CIO, de belangrijkste Amerikaanse vakbond, hen begon te steunen. Daar hadden ze geen probleem mee. Enkel de Indignados zeggen: “Nee, we willen geen enkele link met bestaande maatschappelijke instellingen.”

Hoe kan zo’n samenwerking met klassieke politieke partijen of vakbonden er concreet uitzien voor kunstorganisaties? Zij maken net een punt van hun politieke neutraliteit.

‘Dat is niet makkelijk, ik wou dat ik een formule had. Eerst moet je aanvaarden dat de samenwerking een noodzakelijke stap is, dat is al heel belangrijk. En nu is dat inderdaad ver van de aanvaarde visie. Ook de politieke partijen moeten natuurlijk positief reageren. Ik weet niet hoe het in België zit, maar in Duitsland heb je Die Linke, een wat heterogene partij die een hoge nood toont om meer banden aan te knopen met sociale bewegingen en met de kunsten. Links van de socialistische partijen zie ik dus ruimte voor samenwerking, ook met bijvoorbeeld Le Parti de Gauche van Mélenchon in Frankrijk. Gewoonlijk tref je daar mensen die zich veel beter bewust zijn van sociale bewegingen en artistieke praktijken. Maar nogmaals, dat is anders in elk land. In Groot-Brittannië zie ik weinig hoopgevende signalen.’

Is er ook kritische kunst die je kan ergeren?

Waar we de postpolitieke situatie zeker ook niet mee bestrijden, is kritische kunst die louter beschuldigend is

‘Ik denk aan het debat dat een tijd geleden in de beeldende kunsten woedde: “Schoonheid is per definitie conservatief, dus moeten we naar het sublieme.” Nog steeds zijn er heel wat kunstenaars die lijken te geloven dat kritische kunst niet mooi kan zijn. Volgens hen behoort de categorie van het schone tot bourgeoiskunst. Dat is absurd. Schoonheid kan net heel subversief zijn! Zo heb je ook kunstenaars die beweren dat kritische kunst transgressief moet zijn, want dat is radicaler. Nee, transgressieve kunst wordt net heel makkelijk gerecupereerd. Neoliberalisme is gek op transgressie!

En waar we de postpolitieke situatie zeker ook niet mee bestrijden, is kritische kunst die louter beschuldigend is. Kunstenaars willen dan laten zien hoe verschrikkelijk de dingen zijn. Ze bevechten een vermeend vals bewustzijn bij mensen, zogezegd door bepaalde wantoestanden te ontsluieren. Dat is compleet verkeerd. Zo zag je een paar jaar geleden nogal wat politiek correcte kunst over de oorlog in Irak, gericht op mensen die al overtuigd waren. Erg subversief is dat niet. Het verandert niets. Daarom wantrouw ik ook herdenkingskunst. Het doet je geen vragen stellen, het poneert wat je moet denken: “Ja, dat was een verschrikkelijke gebeurtenis.” In sommige gevallen kan dat heilzaam werken, maar het zal nooit een agonistische publieke ruimte creëren. Het toont geen nieuwe mogelijkheden, het creëert geen ruimte om dingen te veranderen.’

Dat soort beschuldigende kunst past in de algemene tendens die je aanduidt als ‘een verschuiving van politieke naar morele oordelen’?

‘Ja, men neigt ernaar problemen aan te kaarten in termen van goed en fout, en dat beschouwt men dan als een politieke act. Je ziet dat in onze hele postpolitieke tijdgeest. Omdat we niet meer kunnen denken in “left” en “right”, gaan we denken in “right” en “wrong”. Van een politiek discours evolueren we naar een moreel discours: wij, de goeie democraten, en zij, het kwaad. In zo’n situatie wordt agonistische politiek onmogelijk, want met het kwaad kan je enkel een antagonistische verhouding hebben. En zo wordt onze hele hedendaagse cultuur – cultuur in heel brede zin – compleet gedomineerd door morele categorieën. Denk aan de functie van verontschuldigingen. Tegenwoordig is iedereen zich aan het excuseren: “Sorry voor dit en dat.” Mensen construeren zichzelf als slachtoffers, en dus hebben ze excuses nodig. Dat is geen politieke woordenschat meer, wel een morele. Zo willen de Grieken dat hun politieke klasse zich verontschuldigt voor de verschrikkelijke situatie waarin ze het land gebracht heeft. Maar wat helpt dat? Als mensen corruptie hebben gepleegd, dan horen ze veroordeeld te worden. Je lost het niet op met excuses.

En zo is ook een kunstwerk vol beschuldiging een morele daad, geen politieke. Een politiek discours biedt een verklaring, doet je de oorzaken van een probleem begrijpen. Het baseert zich op een economische analyse. Gaat de kredietcrisis om “al die slechte, hebzuchtige bankiers die meer en meer geld wilden”? Nee, het ligt aan het achterliggende systeem. Ook kunst die enkel “de slechte dingen” aanduidt, suggereert dat het louter om een individuele kwestie zou gaan. De oorlog in Irak wordt dan de schuld van “de slechte George W. Bush”. Zo verduister je alle achterliggende belangen, en dus de ware politieke analyse.’

Is die analyse niet veeleer het werk van historici en politieke analisten dan van kunstenaars?

‘Natuurlijk, maar waarom zouden kunstenaars dat ook niet kunnen? Zij zullen het alleen anders doen. Neem het Franse kunstenaarscollectief Bureau d’Etudes, dat in zijn werk een vorm van institutionele kritiek levert. Zo hebben ze de linken tussen grote firma’s en wapenhandel gevisualiseerd. Dat verschilt van hoe een geschiedkundige zo’n onderwerp zou aanpakken. Kunstenaars gebruiken de beeldende vorm om een punt te maken.’

Wie creëert er nog zo’n nieuw bewustzijn? Heb je favoriete kunstenaars?

‘Ik denk onder meer aan de Chileen Alfredo Jaar, die vele soorten interventies doet. In het Italië van Berlusconi stelde hij ooit letterlijk vragen aan mensen. Is cultuur belangrijk? Wat is de rol van de intellectueel? Hij zei niet “Berlusconi is slecht”, hij zorgde ervoor dat individuen bij zichzelf te rade gingen. Ook in Chili, onder Pinochet, deed hij mensen ooit stemmen of ze gelukkig waren of niet. In een dictatuur is zo’n stemming op zich al een statement. Maar ook, stel je voor, over heel Santiago was die vraag te lezen: “Ben jij gelukkig, ben jij gelukkig?” Dat kan niet anders dan dat het bij mensen gaan resoneren. Ben ik gelukkig? Waarom wel? Waarom niet? Dat soort kunst vind ik erg knap. Veroordelen, antwoorden geven of de verschrikking tonen, is gevaarlijk.’

Zijn de hedendaagse kunsten als geheel dan al agonistisch genoeg naar jouw zin? Hoe gelukkig verlaat je het gemiddelde kunstenfestival?

Utopische mogelijkheden suggereren, is net zo belangrijk als de stand van zaken bekritiseren

‘Wel, kunst is een van de weinige plekken in de maatschappij waar ik agonisme zie. Alleen is agonistische kunst natuurlijk niet representatief, zeker niet in Groot-Brittannië. Londen placht een opwindende theaterscene te hebben, met jonge toneelschrijvers die echt interessante stukken schreven. Dat zie je nu niet meer. Het Britse theater schuift steeds meer op naar entertainment. Men neemt geen risico’s meer, men zet in op grote shows voor een breder publiek. Gelukkig is er dicht in mijn buurt The Tricycle Theatre, een levendig en erg politiek podium. Onlangs maakten ze The Bomb, over de politieke geschiedenis van de atoombom. Maar door de subsidiebesparingen worden dat uitzonderingen. Mensen worden minder avontuurlijk, een gevaarlijk moment voor de kunsten. En toch geloof ik dat er altijd mogelijkheden zullen blijven. Vastleggen wat kritische kunst moet zijn, en daar normen aan verbinden, is dodelijk. Er zijn heel veel manieren waarop kunstenaars kunnen bijdragen aan het gloren van een nieuw bewustzijn, van het geloof dat dingen anders kunnen. Utopische mogelijkheden suggereren, is net zo belangrijk als de stand van zaken bekritiseren. Er zou in de kunsten veel meer pluralisme en vrijheid moeten zijn.’

Heb je één afsluitende boodschap voor kunstenaars?

‘Elk land, elke situatie is totaal verschillend. Als je als kunstenaar kritische kunst wilt maken – en wie dat niet wil, moet dat recht blijven houden – heeft het geen zin om strategieën van elders te kopiëren. Start van een concrete analyse van de eigen situatie. Dat is alles wat ik weet. Ik heb geen voorschriften.’

Chantal Mouffe geeft op 26 mei een lezing op het Kunstenfestivaldesarts, in De Munt (www.kfda.be).

Wouter Hillaert is podiumredacteur van rekto:verso. Sébastien Hendrickx is dramaturg.