De kunst van het ontwijken. Kunst en censuur in Iran
Door Pieter Verstraete, Peter Van Goethem, op Thu Jul 28 2011 08:26:39 GMT+0000De democratische omwenteling in de Arabische wereld zorgde ook in een niet-Arabisch land als Iran voor een opflakkering van protest. Maar net als na de presidentsoverwinning van Ahmadinejad in 2009 werd dat verzet de kop ingedrukt. Censuur en sociale controle moeten de strikte islamitische waarden en normen blijven bewaken. Hoe gaan Iraanse kunstenaars daarmee om? Speelt die repressie enkel in hun nadeel?
Dit artikel kwam tot stand met de hulp van het Fonds Pascal Decroos
Bij de belangrijkste actoren in het Iraanse censuurapparaat noemt men steevast de Ershad of het ministerie van Cultuur en Islamitische Leiding. Die instantie, ook wel eens smalend het ministerie van Anticultuur genoemd, treedt op als hoedster van de culturele ontwikkeling en moet de islamitische culturele dominantie verzekeren. Ze filtert, controleert en censureert. Elke kunstenaar die een werk naar buiten wil brengen – of het nu gaat om een boek, een serie foto’s, een schilderij, een filmscript of een theaterstuk – moet daarvoor eerst bij het ministerie toestemming vragen en zich verantwoorden.
De sterk bureaucratische procedure van die controle maakt het verkrijgen van een licentie tot een lang en onzeker proces. Het kan weken, maanden of zelfs jaren duren. En steeds blijft de kans bestaan dat het werk uiteindelijk nog geweigerd wordt. Er volgt bij de finale beslissing ook weinig of geen inhoudelijke feedback. Voor vele kunstenaars blijft de regelgeving onduidelijk. Majid Fanian, de Iraanse schrijver en coscenarist van onder meer No One Knows About Persian Cats, kan zijn novellen niet meer in Iran verkopen. Na een succesvolle derde oplage leek de Ershad, onder leiding van Ahmadinejad, niet meer te geloven in de zedelijkheid van het boek en werd het uit de rekken gehaald. Naar de reden van die censuur kon de auteur alleen maar gissen.
Door inhoudelijke feedback achterwege te laten en de grenzen van censuur vaag te houden, creëert het regime een klimaat van intimidatie en angst. Het behoedt de heersende geestelijke en politieke machtposities voor subversie. Zelfcensuur is voor kunstenaars de beste manier geworden om hun werk op de markt te krijgen. Zo besliste Parvanah Nazafarin, een kunstenares in Noord-Teheran, geen foto’s te maken van expliciet naakte lichamen, maar ze te fotograferen onder een laken. Zo kan zij ze alsnog online plaatsen.
Voor het merendeel van de Iraanse kunstenaars dreigt artistieke vrijheid zich dan ook te beperken tot de privésfeer, of moet die vrijheid clandestien uitgeoefend worden. Maar talrijke kunstenaars beweren en bewijzen het tegendeel. Niet ondanks, maar dankzij de enorme sociale controle is ook het publieke nog steeds een vrijplaats voor verzet.
DE PRIVATE RUIMTE
In oktober 2010 organiseerde galerie Etamad in Noord-Teheran de expositie The Window, rond het werk van schilder Kamyar Moradi. In een reeks reusachtige doeken thematiseert Moradi het contrast tussen het privé- en het publieke leven in Teheran. Grote vensters geven een vage indruk van wat zich binnen afspeelt, maar het interieur blijft onttrokken aan de blik. Moradi wil de verbeelding van de kijker aanspreken. ‘Het licht draagt het leven zelf. De toeschouwer kan zijn eigen verhaal maken in het licht dat hij ziet. Het is aan hem om te raden wat er achter de vensters gebeurt’, aldus de kunstenaar. ‘Aan de buitenzijde bestaat er geen publiek leven. In de stad word je verondersteld stil te zijn. Binnenshuis kunnen we wel een persoonlijk leven leiden: we kunnen er dansen, praten, koffiedrinken, lachen en wenen. Mensen gaan niet naar de bioscoop om een film te bekijken. Ze bekijken een dvd en gaan op het internet. Hun leven speelt zich binnenshuis af.’
Met zijn schilderijen formuleert Moradi een doortastende maatschappijkritiek. Zonder de religieuze en politieke regels al te opzichtig te overschrijden, wordt de tweespalt getoond waar de Iraniër mee moet leven: enerzijds een sterk islamitische identiteit met strenge geestelijke en zedelijke gedragsvoorschriften, anderzijds een groot verlangen naar tolerantie en vrijheid.
Ook bij schilderes Nasim Zarin zien we impliciete kritiek op het regime. Net als Moradi maakt ze censuur tot onderwerp van haar artistieke werk. Haar publieke expositie Heatstroke bestaat uit levensgrote portretten. De gezichten vertonen weinig emotie en alle figuren – man of vrouw, oud of jong, koppel of alleenstaand – hebben een bloedneus. Heatstroke verwijst naar het bloedig onderdrukte straatprotest na Ahmadinejads verkiezingsoverwinning in 2009 en verbeeldt de identiteit van een groep die zich steeds meer cultureel bedreigd voelt. Maar net als bij Moradi overtreedt haar werk geen enkele censuurwet, omdat het de islamitische waarden en normen niet bekritiseert. Van een zichtbare politieke of religieuze boodschap is geen sprake, maar de subtekst is duidelijk. De bloedneus symboliseert het gratuite geweld, terwijl de gelaten blik staat voor machteloosheid en ingehouden wrok. Ook Zarins portretten zijn een gebaar van verzet en tonen de feilbaarheid van censuur op kunst.
Niet enkel de schilderkunst, maar ook de Iraanse film gebruikt de metafoor als kunstgreep om censuur te omzeilen. Zo spiegelt There Are Things You Don’t Know (2010) van Saheb-Zamani Fardin de situatie van Iran door de ogen van Ali, een zwijgzame en eenzame taxichauffeur. Als enkele klanten hem informeren over de aardbeving die binnen enkele dagen zou dreigen, deert dat nieuws Ali niet. Voor Fardin staat de aardbeving – een verwijzing naar de verwoeste stad Bam – voor ‘de hoop dat zich in de sociaal-culturele realiteit van Iran een enorme verandering voltrekt’. De intellectuele klasse die Ali vertegenwoordigt, wordt echt systematisch de mond gesnoerd en heeft zich daarom teruggetrokken uit het openbare leven. Want ‘wat we in Iran niet zien, is het leven van intellectuelen’, aldus Fardin. ‘De regering negeert dat gewoon.’
Schilders en regisseurs hebben zich bekwaamd in de kunst van het ontwijken. Zij omzeilen de censuur door haar juist tot onderwerp van het werk te maken, in een eigen symbolische en artistieke taal. Je vindt die kunst terug in het hele Iraanse cultuurlandschap, maar vooral in Teheran. De bevolking – die dezelfde sociale codes moet naleven als kunstenaars – heeft weinig moeite om in tentoonstellingen als Heatstroke of The Window door de eerste laag van de werken heen te prikken. Zij deelt immers lang niet altijd de islamitische normen en waarden van het regime. Vele Iraanse cultuurfunctionarissen en ambtenaren op het ministerie zijn daarentegen onmachtig om de artistieke symbolen te herkennen. Ze danken hun geprivilegieerde positie louter aan hun trouw aan het regime, zijn vaak niet hoog opgeleid en spreken nauwelijks Engels.
Zo slagen vele Iraanse kunstenaars er toch in om de sociale en politieke spanningen in hun land publiekelijk aan te kaarten. Ze zijn een graadmeter voor de tijdgeest. Arash Seddigh, docent schilderkunst, vergelijkt hun situatie met de ommuurde tuin van de bekende kunstgalerie Mohsen in Teheran: ‘Die achtertuin is als een kooi omwald met muren. Maar er is een kleine opening in de omheining, waar je als artiest door kan. En als die opening er niet is, bestaan er middelen om ze zelf te maken.’ Seddigh wijst op het belang van moderne communicatiemiddelen als internet en satelliettelevisie. Voor vele Iraniërs hebben zij de deur naar meer vrijheid op een kier gezet.
DOOR DE MAZEN VAN HET NET
Nieuwe media doorbreken de strikte scheiding tussen het private en publieke leven, en kleuren het dubbelleven van de Iraniër, zoals dat wordt belicht in de vensters van The Window. ‘Internet is als een deur naar een elektronische gemeenschap, waarvoor je geen paspoort nodig hebt.’ Het privéleven in Iran is volledig vervlochten geraakt met de (digitale) buitenwereld. Internet en satellietschotels brengen die wereld naar binnen en geven toegang tot alles wat gecensureerd en verboden is. Zo moet het Iraanse regime hoe langer hoe meer aan macht inboeten. Steeds vaker ontstaan blinde vlekken, restanten die buiten het officiële blikveld blijven en waar zich verzet kan ontwikkelen. Niet toevallig groeide het straatverzet na de presidentsverkiezingen zienderogen door steeds intensievere berichtgeving op blogs, Twitter en Facebook.
Om dat nieuwe machtsmiddel van en voor dissidente stemmen in te dijken, investeert de overheid fors in afluister- en filtersystemen die de toegang tot immorele sites blokkeren. Sociale of politiek geëngageerde websites worden systematisch gecensureerd, in een vergeefse poging om de wereld buiten de grenzen van Iran te houden. Elke vorm van oppositie en alle (Iraanse en andere) nieuwssites worden gefilterd. Documentairemaakster Fatima Hosseini wijst op de vaak absurde situaties die zo ontstaan: ‘Na de Groene Revolutie werd het woord “groen” overal gecensureerd, waardoor ineens ook alle ecologische sites geblokkeerd werden.’
Voor de Iraanse kunstenaar biedt het internet ongekend veel nieuwe mogelijkheden voor creatie en distributie. Bahman Ghobadi, regisseur van No One Knows About Persian Cats, zette zijn film op downloadsites, vergezeld van een eigen video-oproep om zijn film illegaal te downloaden en te verspreiden. Fotografe Shadi Gharidian stuurt via internet haar foto’s de wereld in: ‘Ik verzend ze naar een galerie in Brussel, die ze afdrukt en tentoonstelt. Zo kan niet alle trafiek gecontroleerd of gezien worden.’
Nieuwe media worden virtuele vrijplaatsen die het artistieke proces mee vorm geven. Zo ging een stuk van theaterregisseur Massoud Latifi in première in Parijs, terwijl de maker door zijn verplichte, tweejarige legerdienst Iran niet mocht verlaten. Via internet volgde hij de opstelling van het toneel, het spel van de acteurs en de opbouw van het decor, en gaf hij instructies van op afstand. De huiskamer krijgt dus een wereldwijd bereik, waarbij kunstenaars autonoom informatie kunnen uitwisselen. Velen vinden zo hun weg naar het buitenland. Als auteur, muzikant, regisseur of fotograaf stippelen ze via digitale netwerken hun artistieke parcours uit. Manuscripten, films, scenario’s of geluidsopnames digitaal doorsturen kost immers nog weinig moeite. En vooral: je hebt er geen licentie of toestemming van het ministerie voor nodig.
Maar net zoals de kunstenaar de communicatietechnologie gebruikt om uit het private te stappen, ziet het Iraanse regime de kans om via internet het private binnen te dringen. Internet en gsm zetten de deur open voor nieuwe vormen van censuur. Zo voorzag Nokia, in samenwerking met Siemens, de Iraanse regering in 2009 van technologie om het internet- en mobiele telefoonverkeer van burgers af te luisteren en te monitoren. Door e-mails, internettelefonie, foto’s en berichten op sociale media te onderscheppen en te doorzoeken op sleutelwoorden, wist de overheid haar toegang tot het onlinedataverkeer te verzekeren.
‘Het zou veel eenvoudiger zijn om naar het buitenland te trekken, maar ik hou van Iran. Ik kies ervoor om hier te blijven werken’, besluit Shadi Gharidian. ‘We moeten alleen behoedzaam zijn, en de situatie goed inschatten.’ Die voorzichtigheid noopt vele Iraanse kunstenaars ertoe om zich te herpositioneren tegenover censuur. Ze vinden elkaar terug in een clandestiene artistieke omgeving. Anders dan bijvoorbeeld Nasim Zarin en Kamyar Moradi, die de kunst van het ontwijken aanwenden tegen de gevestigde islamitische waarden, ontmoeten kunstenaars als Minu Bahrami en Akbar Taherpou elkaar in een parallelle gemeenschap. Hun galerieën nemen een dubbele rol aan. Wat publiek niet kan, gebeurt privaat. Zo stelt de galeriehouder van Bahrami haar naakttekeningen clandestien tentoon in zijn eigen appartement. Het belang van die private exposities gaat veel verder dan het vermijden van de censuur, stelt Taherpou. ‘Als je een mail krijgt voor een publieke expositie door de staat, doe je geen moeite. Maar als een galeriemanager je opbelt voor de opening van een private tentoonstelling, probeer je er echt bij te zijn. Er zijn veel meer exclusieve mensen uitgenodigd. Op mijn laatste opening waren onder meer de Franse en de Zweedse ambassadeur aanwezig. Je vindt wegen om je obstakels te omzeilen.’
Niet elke kunstenaar haalt voordeel uit zo’n positionering tegenover de markt. Dans bijvoorbeeld heeft in Iran geen wettelijk statuut en muziek kent strenge beperkingen. Onfatsoenlijke westerse muziek als techno, rap en rock zijn verboden. Vele jonge muzikanten zoeken hun geluk in het buitenland om ongestoord te kunnen spelen, maar de meesten bewegen zich in het clandestiene circuit – met het risico op represailles, geldboetes of celstraffen.
VOORBIJ DE GRENS
Ook niet elke Iraanse kunstenaar is politiek of sociaal geëngageerd. Een tentoonstelling in een galerie in Teheran toont hoofdzakelijk landschappen. De exposerende kunstenaars voelen geen sociaal of politiek engagement en kiezen voor neutralere thema’s. Maar zelfs artistiek werk dat geen kritiek op het systeem beoogt, wordt in de huidige situatie in Iran een politiek gebaar. Zo toont het oeuvre van Nader Madani, een beeldhouwer uit Isfahan, hoofdzakelijk bomen uit klei, brons of gelast ijzer. De boom staat bij Madani symbool voor een bepaalde levenshouding die naar zijn grootvader verwijst. Voor de revolutie hield die ervan om onder een boom zijn roes uit te slapen, maar in een land waar een totaalverbod op alcohol geldt, kan dat niet langer. Madani’s beeldhouwwerken zijn een particulier antwoord op een uitgewist verleden.
Hoe hedendaagse Iraanse kunst een antwoord formuleert op het leven in Iran, is niet aan de aandacht van het Westen ontsnapt. De precaire politieke en sociale positie van de Iraanse bevolking is immers wereldwijd nieuws. ‘Zo is de laatste zes jaar een trend ontstaan die erg bevorderlijk was voor Iran’, aldus Arash Seddigh. ‘Iraanse kunst eist steeds meer haar plaats op in Europa en het Midden-Oosten.’ Maar het Westen trekt ook zelf zijn grenzen. Kunstenaars die niet voldoen aan het beeld dat curators beogen, maken minder kans.
Iraanse kunst is gegeerd, maar minder om haar artistieke waarde dan om de socio-politieke context waarin ze ontstaat. Galerieën tonen foto’s met gesluierde vrouwen. Films over gevoelige sociale kwesties worden graag geprogrammeerd en vallen vaak in de prijzen. Dit jaar ging de Gouden Beer op het internationale filmfestival van Berlijn naar de Iraanse film Nader and Simin: a Separation, van Asghar Farhadi. Collega-regisseur en eigenlijk jurylid Jafar Panahi zat op dat moment in de gevangenis. De jury zag de prijs dan ook als een appel tegen de maatschappelijke en politieke problemen in Iran, en riep op tot meer vrijheid voor kunstenaars en intellectuelen. Ook diverse theaterfestivals willen een Iraans stuk op het programma. Zo werd in Parijs ooit een theaterstuk van Massoud Latifi opgevoerd, terwijl de programmator het stuk zelfs niet had gezien, en ook de inhoud maar half kende. Dat de regisseur uit Iran kwam, volstond voor een uitnodiging.
Uiteindelijk speelt die tendens enkel in het nadeel van Iraanse kunstenaars. Net zoals het eigen regime in kunst een middel ziet om het islamitische beeld te bestendigen of te verheerlijken, reduceert het Westen onvertrouwd artistiek werk tot zijn eigen bevooroordeelde en eenzijdige kijk op het Iraanse cultuurlandschap. Is ook dat niet censuur? Misschien is enige nuance in het stereotiepe beeld van de repressie in Iran een eerste stap in het ondermijnen van die tendens.
HET IRAANSE STRIJDTONEEL
De Iraanse censuur heeft niet enkel negatieve effecten. Kenmerkend voor de Iraanse kunstenaars die tegen het regime gekant zijn, is dat ze zich aangemoedigd voelen om te experimenteren met nieuwe vormen van expressie. Eén manier is het thematiseren van censuur in het eigen artistieke werk. In plaats van het systeem van buitenaf aan te vallen, maken kunstenaars gebruik van paden binnen het systeem. Via officiële kanalen als de staatsmedia en het ministerie van Cultuur en Islamitische Leiding tekenen ze verzet aan tegen de sociale en politieke situatie. Reflecterend over actualiteit, traditie en religie, herformuleren ze de geldende waarden en normen. Hun artistieke proces mondt uit in een taal van sociaal protest. Zo is kunst in Iran het strijdtoneel geworden van politieke en sociale kwesties, en een vrijplaats voor verzet. Wat het culturele beeld dat ons mondjesmaat uit de Islamitische Republiek bereikt, ook moge zijn.
Pieter Verstraete is doctor in de pedagogische wetenschappen en werkt als postdoctoraal medewerker aan het Centrum voor Historische Pedagogiek van de K.U.Leuven.
Peter Van Goethem is filmredacteur bij rekto:verso.