De karikatuur ontkracht

Door Karel Vanhaesebrouck, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

'I won't go near vegetables - Too healthy for the likes of me.' (Lemmy Kilminster, White Line Fever, 2002)

In Zwerm, de nieuwe roman van Peter Verhelst, duikt af en toe een merkwaardig literair motief op. In de wagen van hoofdpersonage Angel, die zich met een snelheidsvaart een weg baant door het apocalyptische universum van Verhelst, knalt 'Ace of Spades', die ene hit van Motörhead, oervader van alles wat ruig en stoer is, door de boxen: 'De muziek is zo oorverdovend dat de achteruitkijkspiegel pulseert als een hart.'

De heavy rock van Motörhead laat zich in eerste instantie als 'luid' omschrijven. De groep groeide in de loop van haar dertigjarige bestaan — peetvader en frontman Lemmy is ondertussen een zestigtal jaren oud — uit tot testosteron-groep bij uitstek. Wijs- en pinkvinger de lucht in en brullen maar! De naam van de groep roept dan ook een immens amalgaam aan rock-clichés op: machismo, eenvormigheid, bier spuwen, afgrijselijke platenhoezen, een lappendeken van lelijke tatoeages en een sloot groupies. Wie White Line Fever, de autobiografische notities van Lemmy, erop naleest, komt tot de vaststelling dat geen van die clichés overdreven is. De hoeveelheid deernes die zich met enthousiasme vastregen aan 's mans schoot en hangsnor, is van een surrealistische orde; de tonnen speed, amfetamines en cocaïne die hij door zijn neusgaten en spijsverteringsstelsel joeg, zijn dat al evenzeer. Dat die substanties zijn geheugen af en toe parten speelden, zal niemand verwonderen: 'That was a great time, the summer of 71, I can't remember it, but I'll never forget.' Lemmy heeft zich dan ook heel zijn leven consequent beziggehouden met drie zaken: veel seks, veel drugs en vooral heel veel rock.

Hij begon zijn carrière als roadie van Jimi Hendrix, die hij ook vandaag nog op alle vlakken als een rolmodel beschouwt: 'A stud, Hendrix was, and I'm crass enough to think that's quite a good thing. I don't know what's wrong with being a stud — it's more fun than not being a stud, that's for sure'. Van Hendrix stak hij niet alleen een aantal seksuele lessen op; op tournee met diens Experience leerde hij ook de kracht van het (muzikale) trio kennen, een bezetting die bijna veertig jaar later nog steeds die van Motörhead is.

Lemmy richtte Motörhead op, onmiddellijk nadat hij in 1975 bij de legendarische psychedelica-groep Hawkwind aan de deur gezet werd. In wisselende bezettingen — als bassist en zanger/brommer is hij het enige constante groepslid — maakte de groep de afgelopen dertig jaar een twintigtal studio- en liveplaten die vaak in weinig of niets van elkaar verschillen. Albums als Motörhead, Overkill en Ace of Spades mogen dan al tot de canon van de rockcultuur behoren, het totaalplaatje blinkt uit in eenvormigheid.

Dat Lemmy geen specialist is in het heruitvinden van zichzelf en zijn eigen muziek, bewees ook de recentste Motörhead-passage in de Brusselse Ancienne Belgique. De groep klinkt nog steeds zoals op haar eerste plaat: strak, zwaar en vooral luid. Het optreden beantwoordde aan alle mogelijke clichés. Bij de eerste tonen van Lemmy's bas gingen meteen een twintigtal volle pinten de lucht in en gitarist Phil Campell bespeelde zijn gitaar als was het zijn eigen love stick. De drumkit telde niet alleen twee basdrums maar ook twee ventilatoren, een onvermijdelijk accessoire voor elke zichzelf respecterende hardrockdrummer: wie niet met wapperende manen achter zijn drumstel zit, kan maar beter huiswaarts keren in metal-land. Motörhead is daarenboven een nadrukkelijk apolitieke band — op politieke statements of opinievorming zal je Lemmy nooit betrappen. Muziek is in eerste instantie jolly good fun: bier hijsen, schreeuwen, elkaar een sporadische klap verkopen in de mosh pit en vooral potdoof de zaal buitengaan. Velen vinden dat een belachelijk uitgangspunt, maar die mening wordt zonder twijfel niet gedeeld door de fans. Eenmaal in het inferno van de concertzaal, is er geen ontsnappen meer aan de male bonding, ook voor vrouwen niet: zij kunnen maar beter hun mannetje staan. En het moet gezegd: dat deden de weinige vrouwelijke aanwezigen met brio.

En toch. Dit optreden mocht dan wel beantwoorden aan alle mogelijke verwachtingen en gemeenplaatsen, voor mij was Motörhead een bijzonder verrassende ervaring. Lemmy en co zijn in het hardrock-paradijs nog steeds een buitenbeentje dat telkens opnieuw zijn eigen clichés ontkracht, clichés die eigenlijk hardnekkiger aanwezig zijn in de hoofden van de fans dan in de muziek. Meer nog dan voor fun staat Motörhead immers voor humor en zelfrelativering. Lemmy en zijn kornuiten zijn misschien niet langer de bad ass motherfuckers van weleer, ze voelen zich niet te beroerd om af en toe met zichzelf en met hun publiek de draak te steken: ook zij zijn zich zonder twijfel bewust van de artificiële hoogmis waarvan ze het centrum uitmaken.

Motörhead is om twee redenen meer dan een doordeweekse metal-groep. Ten eerste is Motörhead Motley Crue of Whitesnake niet. Lemmy gaat niet verhuld in waanzinnige outfits en verschuilt zich niet achter lagen schmink of geföhnde kapsels, maar presenteert zichzelf en zijn muziek met een geestig soort macho-humor die vaak ook erg relativerend werkt. Motörhead is rechttoe rechtaan, in imago en muziek, standvastig maar zonder kapsones. Ten tweede vormt ook de muziek een buitenbeentje. Ze brengen geen bombastische stadionrock, geen pompeuze heavy metal doorspekt met ellenlange, zelfingenomen gitaarsoli en hemeltergend gekrijs. Integendeel. Live komen de blues roots van de groep aan de oppervlakte drijven en wordt de rechtstreeks link tussen de heavy rock van de band en het blues-patrimonium erg duidelijk. Die wortels hebben niks te maken met de afgelekte melancholie zoals de blanke, Amerikaanse cultuur zich de blues toe-eigende, maar alles met ranzigheid, met verderf. Bands als Led Zeppelin en Black Sabbath maakten zich meester over die muziek en gingen ze op een nadrukkelijk ontraditionele manier benaderen, daarbij excessief gebruik makend van de nieuwe versterkingsmogelijkheden.

Nieuw was dat eigenlijk niet: begin vijftiger jaren liet Howlin' Wolf reeds zijn Chicago blues door de eerste, gammele versterkers klinken. De elektrische geluidsversterking bevond zich toen nog in een eerste fase en je hoorde de tonen van zijn gitaar haast letterlijk door de kabels knetteren. Haarscherp was dat geluid dan ook allerminst en het is precies die ietwat 'zompige' sound waarop groepen als Led Zeppelin en Black Sabbath maar ook Motörhead verder bouwden. De bluesmuziek waar de songs van Lemmy naar verwijzen, is dan ook in eerste instantie vuil. In het Engels hebben ze voor dat soort geluid een mooie term: swampy, letterlijk drassig, zompig — zowat het tegenovergestelde van het afgeborstelde, overgeproduceerde geluid van het gros van de stadionrockgroepen. Aan de basis ervan ligt in eerste instantie het basspel van Lemmy. Zijn bas is niet alleen nadrukkelijk aanwezig, hij mismeestert zijn instrument ook als een volwaardige component. Bij Motörhead beperkt het basspel zich dus niet tot een ondersteunende rol, maar bepaalt het nadrukkelijk de sound van de groep, live en op plaat.

Die blues roots van Motörhead kwamen in de AB heel mooi tot uiting, toen gitarist en drummer voorwaar een akoestische gitaar ter hand namen en samen met hun frontman — zijn knevel over een mondharmonica gedrapeerd — een fantastische versie brachten van 'Whorehouse Blues', een nummer over ... call girls. Binnen een tijdspanne van anderhalf uur bevestigde en ontkrachtte de groep haar eigen clichés, mét voet op de monitor en pink- en wijsvinger de lucht in.