De eer van de natie?

Door Wouter Hillaert, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Geen Vlaming of Nederlander die de grens oversteekt, of hij komt terug met de indruk dat het theater aan weerskanten uiteendrijft. Over het aantal Vlaamse voorstellingen in Nederland bestaan er cijfers, over de verschillen in cultuurbeleid is er gedegen onderzoek. Maar over de artistieke kant van dat aangevoelde verschil leven alleen clichés. Reden genoeg voor Simon van den Berg, recensent voor Het Parool, en zijn Vlaamse collega Wouter Hillaert van De Morgen om eens dieper op die kwestie door te gaan. Elke maand sturen ze elkaar naar een nieuwe Vlaamse of Nederlandse voorstelling, en kruisen ze daarover de pennen. Niet alleen in rekto:verso, maar ook in het Nederlandse theatervakblad Theatermaker. Allemaal ter eer en glorie van beide naties en vorstenhuizen... Lees ook delen 1 en 2 uit rekto:verso 32 en 33.

Beste Wouter,

Mijn vijfde brief alweer, de brief die het seizoen in tweeën hakt. Tijd voor een paar tussentijdse conclusies en wat knuppels in het hoenderhok.

Toen we met onze briefwisseling begonnen, was mijn eerste indruk dat Nederland en Vlaanderen vooral een taalprobleem hadden. Om George Bernard Shaw te parafraseren: Nederland en Vlaanderen zijn twee landen die worden gescheiden door dezelfde taal. Niet alleen begrijpen elkaar niet meer — Vlaamse toneelrecensenten worden bij Amsterdamse koffiestalletjes in het Engels toegesproken en Baantjer wordt in Vlaanderen ondertiteld ('ondertutteling' noemt Dorian van der Brempt, directeur van het Vlaams-Nederlands huis deBuren, dat met een prachtig neologisme) — maar woorden betekenen hier en daar iets totaal anders. Ook de woorden waarmee we over onze verschillen willen praten.

Ik denk nu echter dat de situatie veel ernstiger is dan ik dacht. Die woorden verhullen slechts dat in onze twee landen een totaal verschillend paradigma voor de kunsten is ontstaan. Het probleem in één zin: in Vlaanderen staat de maker centraal, in Nederland meer en meer het publiek.

Zoals je in je vorige brief al aangaf, blijft in Vlaanderen de autonomie van de kunstenaar en het kunstwerk het centrale geloofsartikel. (Ik kan daarbij niet negeren dat 'autonomie' een tweede, in Vlaanderen politieke, betekenis heeft). Dat leidt tot eigenzinnige voorstellingen, die hun publiek zeer serieus nemen, waarbij toeschouwen een werkwoord is. Maar wat ik zo opvallend vind, is dat al die eigenzinnigheid vaak leidt tot eenvormige voorstellingen die nergens over mogen gaan.

Bij de Vlaamse voorstellingen die ik de afgelopen maanden bekeek merkte ik dat je eigenlijk de hele tijd hetzelfde soort acteren en dezelfde soort scripts ziet: het performanceachtige en de partituren waar jij al over schreef. De procedés (het bij elkaar gooien van verschillende soorten spelers) en de decors (losse objecten op een aparte speelvloer-op-de-vloer) zijn al even vergelijkbaar. Kortom: het Vlaamse theater lijdt onder zijn eigen vormclichés. Het is soms slecht, soms goed, maar nooit eens opvallend ánders.

Ik kreeg deze gedachten bij het zien van De Wilde Wilde Weg van het Toneelhuis. Het werd voor mij een avondje ouderwets ergeren. In de zaal van de Bourla stond een catwalkconstructie van sloophout en steigerpijp, verlicht door snelweglampen. Het publiek zat daar op het eerste en tweede balkon tegenaan te kijken. Er was een tekst van de Amerikaanse Serviër Steve Tesich — over kunst en vrijheid, met een vleugje Beckett — lijzig gespeeld door Benny Claessens en Dries Vanhegen. In een vrijwel onzichtbaar hoekje zat Joop Keesmaat aardappels te schillen. Dit is typisch zo'n Vlaamse voorstelling die ik als Hollander 'moeilijk gedoe', ontoegankelijk en saai vind. Ik zie vooral makers die wanhopig proberen kritisch en autonoom te zijn, omdat dat nu zo eenmaal hóórt.

Beste Wouter, in je eerste brief wilde je mijn natie redden van de onmiddellijke herkenbaarheid van het gebeuren op het toneel voor het publiek. Maar zullen we tegelijkertijd niet vergeten het theater van jouw natie te redden van de doorgeschoten autonomie?

Theater is maar in zeer beperkte mate autonoom. Je kunt niet op je zolderkamertje theater maken zoals je een boek kunt schrijven of een object kunt knutselen. Het wordt pas theater als er publiek bij zit dat meer met de voorstelling kan dan haar verdragen.

De tragiek van het Vlaamse theater is dat de zoektocht naar eigenzinnigheid volkomen conformistisch is geworden. 'We doen de deuren open van de Bourla, gooien een paar handgranaten naar binnen en komen de volgende dag terug om te kijken naar ons decor,' schreven Peter Missotten en Peter Vandemeulebroecke in het programmablad van De Wilde Wilde weg. Hadden ze dat maar echt gedaan! Dit koketteren met radicaliteit is cynisch.

Het irriteert me extra omdat als Vlaamse makers wél kleur bekennen en expliciet een onderwerp kiezen, dat leidt tot ijzersterke voorstellingen als Missie, They Eat People, of That Night Follows Day.

Heeft Nederland hier iets tegenover te zetten? In Nederland is het paradigma van de autonomie vrijwel geheel afgebroken en is er een nieuw in aanbouw. Hier worden vele theatervormen onderzocht die naar het publiek toe bewegen. Die vinden Vlamingen dan weer vaak oppervlakkig en commercieel, en deels is dat terecht. Om terug te komen op de terminologie: de term 'publiekswerking' geeft al aan, zoals Leen Laconte me streng leerde, dat men het publiek in Vlaanderen ziet als te verheffen burgers, terwijl de Nederlandse term 'marketing' impliceert dat het publiek bestaat uit consumenten aan wie men iets dient te verkopen.

Maar misschien gaat dat nieuwe Nederlandse paradigma wel over brede diversiteit op fundamenteel niveau. In je vorige brief ging je er ten onrechte van uit dat er in Nederland geld klaarligt voor multiculturele theatergroepen, ongeacht hun artistieke prestaties. Cosmic kon inderdaad in 1993 een eigen theater krijgen, specifiek voor het binnenhalen van een multicultureel publiek, en staatssecretaris Rick van der Ploeg wilde ook in 1999/2000 (dus ruim vóór Fortuyn) alle groepen stimuleren een diverser publiek binnen te halen. Maar uiteindelijk gaan alle theatergroepen langs dezelfde lat.

'Elk gezelschap zoekt naar het universele verhaal, maar sommige doen dat artistiek gewoon een stuk interessanter', schreef je in je vorige brief, maar daarmee maak je jezelf er te gemakkelijk vanaf. Het oordeel over wie artistiek interessanter is wordt namelijk geveld door commissieleden, programmeurs, recensenten. Kortom, mensen, met een bepaalde achtergrond, belevingswereld, ervaring en kwaliteitscriteria. Als je je niet bewust bent van de sociologische omstandigheden waarbinnen zo'n oordeel tot stand komt, wordt een term als 'artistiek interessant' een uitsluitingsmechanisme, dat jullie zalen nog jaren wit zal houden.

Ik geloof dat daar de ontwikkeling zit die het Vlaamse theater de komende jaren zal beleven. Een eerste glimp meen ik te zien in de in Nederland tamelijk onzichtbare discussie over repertoiretheater die nu bij jullie speelt. Kun jij alsjeblieft uitleggen hoe het precies zit met de acteurs die hebben geschreven dat ze ook wel eens Hamlet of Hedda Gabler willen spelen? En wat de rol is van Dirk Tanghe en zijn Publiekstheater? En denk jij ook niet dat Vlaanderen enorm veel emplooi heeft voor Theu Boermans: heldere, goed gespeelde klassiekers, trouw aan de tekst, van onomstreden artistieke kwaliteit, voor een groot publiek?

Ik wens je alle goeds in het nieuwe jaar,

Simon

Scherpe Simon!

'Voor het eerst in jaren leven we weer in ongelooflijk boeiende tijden.' Ik weet niet wie het onlangs tegen me zei, wel dat ik het de nagel op de kop vond. Obama in Amerika, eindelijk weer massa's op straat voor Gaza, de bankencrisis, de uitverkoop van de kwaliteitskranten, hier in België ook nog het politieke geharrewar. Alles lijkt te verschuiven, het is lang geleden dat ik elke morgen zo benieuwd uit bed stapte.

In vele kwesties herken ik een nieuw soort strijd tussen de stem van het volk en de autonomie van de minderheid, de expertise of de macht (met autonomie als 'de bevoegdheid om zichzelf wetten te geven', volgens ons nog wél gedeelde taalfundament Van Dale). Die tweede kracht valt niet moeilijk in te schatten: het zijn de toppolitici, de bankiers, de mediamanagers. Ze handelen meer en meer op eigen houtje, of liever: die autonomie wordt breder uitgesmeerd. Omdat alles steeds meer tegen de lat van de gewone man wordt gelegd, de eerste kracht. En die is al veel minder in te schatten, vind ik. In vroegere paternalistische tijden was het duidelijk wie het recht aan zijn kant had. Maar nu? De ware twijfel van deze tijd vind ik de ideologische onberekenbaarheid van 'het publiek'. Is wat het wil, wel waar we met z'n allen voor willen gaan?

Net op die vraag lijkt het hele debat in het Vlaamse theater momenteel neer te komen. Want we hebben die tegenstelling die jij scherp detecteert tussen Vlaanderen en Nederland, sinds een half jaar ook intern geïmporteerd, sterker dan ooit. Yep, met de hele repertoirediscussie. Alleen gaat die eigenlijk veel breder, en zit ze vol hidden agendas. Even in een paar zinnen de feiten. Een troepje klassiekere acteurs, veelal uit de oude stadstheaters naar tv gedreven, schreef deze zomer een manifest tegen de afbouw van het repertoire (bedoeld wordt: de canon) en de ensembles (bedoeld wordt: hun vroegere job) in het Vlaamse theater. 'De gewone man zou niks meer aan theater hebben.' Het Vlaamse parlement sprong erop en vroeg in een motie meer aandacht voor repertoire. Musicalenterpreneur Geert Allaert rook zijn kans en startte met die acteurs het Publiekstoneel (met Dirk Tanghe als upgrade, al geeft niemand hem meer dan een jaar). En nu kregen zij van minister Anciaux prompt projectsubsidies voor een bedrag dat binnen die pot nog nooit eerder is uitgereikt. (Ook musical ving voor het eerst — nog veel meer — staatsgeld). Dit tegen het advies van de beoordelingscommissie theater in, zelfs tegen een negatief zakelijk advies van Anciaux' eigen administratie. De gewone man lijkt het te winnen van de expertise, van de autonome kunst.

Wat leert dit echt, beste Simon? 1) dat er in het Vlaamse theater eigenlijk maar één autonomie bestaat: die van de cultuurminister; 2) dat 'het repertoire' eigenlijk de valse publieke vlag is voor veeleer persoonlijke ladingen: Allaert en zijn acteurs willen geld voor hun eigen zaak, Anciaux bespeelt de opinie mee in het licht van de komende Vlaamse verkiezingen; 3) dat het resultaat surrealistisch Belgisch uitvalt: terwijl de gesubsidieerden eindelijk durven beginnen te debatteren over het taboe van extra financiering uit de vrije markt, pikt de vrije markt achter hun rug een stuk van de subsidies in. Kortom: als vandaag 'het brede publiek' als argument wordt gebruikt, gaat het vaak gewoon over een onderlinge machtsstrijd om de autonomie aan de top. In de politiek heet dat populisme.

Dat neemt niet weg dat de besognes van Anciaux en het Vlaamse parlement ergens wel een grond raken. Zeker bij het buitengrootstedelijke publiek bestaat er een reële vervreemding tegenover de hele montagefilosofie en de autonomiegedachte die samen met de sterke tachtigersgeneratie stelselmatig het centrum hebben veroverd, en sinds tien jaar ook de stadstheaters. Dat autonome theater wordt nu publiekelijk bevraagd. Boeiend: er breken andere tijden aan. Maar wedt Anciaux wel op het juiste paard?

Het alternatief dat hij zoekt in musical en breed publiekstheater is in Vlaanderen minder rijp dan in Nederland, en dus dreigt er veeleer een restauratieperiode. Wat het publiek wil, is voor Allaert enkel een commerciële vraag: "Mijn noodzaak ligt niet bij de makers, maar bij het publiek. Er is duidelijk een unserved audience. Waar heeft het behoefte aan?" Guy Cassiers reageerde (in dezelfde rondetafel in De Morgen) gevat. "Als je een kind laat kiezen wat het eet, dan kiest het alleen maar frieten met mayonaise. Dan kan je zeggen: ik geef het kind wat het wil, maar levert dat een gezonde situatie op? De taak van de kunsten is juist om te zeggen: er bestaat iets anders, verrijk uw wereld." Ziedaar, Simon, de kwestie waar we voorstaan: heeft de garde van de autonome kunsten, de minderheid, het recht te beslissen wat de kleine man, de meerderheid, nodig heeft?

Precies dat heikele vraagstuk zat in De Wilde, Wilde Weg diep ingebakken in de tegenstelling tussen beide hoofdpersonages (de kunstminnende intellectueel versus de streetwise patser). Daarom vond ik de voorstelling juist erg relevant, én genietbaar. Van de Filmfabriek heb ik eerdere voorstellingen gezien waarop je teleurgestelde beschrijving van toepassing zou zijn, maar dit was voor Peter Missotten en co echt een handreiking naar het publiek (zie alle spectaculaire ingrepen). Je voelde ook dat hun creatie bewust geënsceneerd was als antwoord op de hele repertoirediscussie, zie de donderspeech van Vanhegens personage over de verdiensten van de kunst. Van kleur bekennen gesproken!

Het basisprobleem in deze hele discussie is dat we 'publiek' en 'artistieke autonomie' te veel als een tegenstelling zien. Zeker is het zo dat een aantal makers in Vlaanderen de laatste tijd te veel met zichzelf en hun eigen artistieke kwesties bezig zijn. Maar dat is geen probleem van autonomie of te beperkte vormen, wel van inhoudelijke schraalheid. In deze schuivende tijden, waarin de gewone man de norm wordt, moet het betere theater zijn autonomie niet uitleveren, maar er net ten volle op inzetten (volgens de tweede betekenis in Van Dale: 'onafhankelijkheid van de mens als geestelijk wezen'). De top ziet meer dan de basis, krijgt tijd betaald om dingen beter te kunnen overdenken. Dat is een verantwoordelijkheid tegenover de gewone man, zoals bij jullie bijvoorbeeld Eric de Vroedt in Mightysociety 6 die neemt: ieders wereld verrijken met meer dan één perspectief op de Nederlandse aanwezigheid in Afghanistan. Kom bij ons gerust eens kijken naar IO van SKaGeN of The Cover-ups of Alabama van Compagnie Cecilia (en neem Anciaux mee), en je zult erkennen dat ze met net die eigenzinnige vormkenmerken die jij benoemt als clichés, wel degelijk het brede publiek kunnen aanspreken. Leg daarnaast dan het debuut van het Publiekstoneel: Zaterdag Zondag Maandag van Eduardo de Filippo (nee, inderdaad niet meteen wat je klassiek repertoire noemt). En vergelijk. Gaan we dan onze autoriteit muilkorven en verzwijgen wat we voor de gewone man het beste achten? In deze tijden is het van belang het verschil te maken.

Grote groeten,

Wouter

He Simon,

Zaterdag Zondag Maandag, het debuut van ons Publiekstoneel, hebben we intussen achter de rug. Eén beeld blijft me 's nachts bezoeken: de voltallige Italiaanse familie die roodblozende appels geserveerd krijgt om ze op te eten met bestek. Het enthousiasme waarmee alle vijftig acteurs in de leegte snijden, lucht naar binnen happen en dat niets dan smakelijk opkauwen! Dat krijg je natuurlijk met plastic appels, maar echt pijnlijk wordt het wanneer een of andere oom zonder zweem van ironie het verwijt krijgt dat 'hij als enige zijn dessert niet verorberd heeft', terwijl op alle vijftig borden nog net dezelfde appels blinken als toen ze wervelend opgediend werden... Details? Niet binnen een decor dat voor de rest minutieus gekopieerd is uit een antieke meubelzaak. Sinds kort is dat mijn beeld van Vlaams, door minister Anciaux nieuw gesubsidieerd 'publiekstoneel': één grote onderschatting/aanfluiting van dat publiek. Elitair zijn zij die hun klanten als kleuters inschatten.

Wat is dat, Simon, goed publiekstoneel? Sinds De Architect van Jakop Ahlbom ben ik het met je eens dat we daarin van jullie kunnen leren. De productie toont hetzelfde soort sluitende binnenhuisdecor (al betreft het hier clean, eigentijds design) voor hetzelfde verhaal over een ouder koppel: de routine in hun tanende liefde loopt op een kortsluiting uit. Maar het verschil met het gekakel bij het Publiekstoneel is huizenhoog. De man is de architect uit de titel, zijn vrouw een fysicus die haar veelbelovende carrière voor hem heeft opgegeven. Alleen is hij nu een starre brompot geworden. "Architectuur bevrijdt de mens van zijn medemens, door er muren tussen te zetten." Net met die afscheiding loopt het fout, als naast het koppel een jongere versie komt wonen, die hun leventje infiltreert door een belendende keukenkast. Soundtrack, lichtswitches, spooky intermezzi, zelfs simpele goocheltrucjes: alle toegankelijke glijmiddelen zet Ahlbom in om zijn beeldende surrealisme uit Vielfalt nog meer te doen spreken. Met succes, omdat — en dat is het verschil — die populaire technische middelen een inhoudelijke vertelling dienen. In veel publiekstoneel is het andersom.

De Architect vertelt zelfs heel veel: over onze versplinterende gemeenschap, over dienstbare vrouwen tegenover machomannen, over ouder worden, over rationeel kijken versus de wereld subjectief herscheppen, over toeval, mogelijks ook over dementie. Ahlbom laat heel veel open, hij neemt zijn publiek serieus. Vrijuit laat hij auteur Marijke Schermer ook citeren uit kennisgebieden als architectuur en kwantumfysica en plooit hij de theorie van de parallelle werelden open: alles wat ooit gekozen kon worden, blijft parallel bestaan. Precies wat je op scène tussen beide koppels ziet gebeuren. In alles voel je dat Ahlboms totale beeld- en tekstmontage vertrekt vanuit één overdacht standpunt.

Wat dat illustreert, is opnieuw dat 'autonomie' en 'publiek' geen tegenstelling vormen. De problemen ontstaan pas waar ze dat wel doen, zoals in Zaterdag Zondag Maandag: onder elk mankement voel je de toegeving die Dirk Tanghe heeft moeten doen. Ahlbom lijkt echter de meer publieksgerichte versie van Wayn Traub: iemand die zijn rituele beelden van het onbewuste monteert binnen een verhaal met gaten, en zich daarvoor inspireert op andere kennisvelden en allerlei (populaire) cultuurstijlen. Hij beslist, hij trechtert, hij construeert. Hij is de architect, autonoom. Dat hoeft een breed publiek niet uit te sluiten.

Samenvattend vind ik geslaagd publiekstoneel geen technische kwestie (de kwaliteit van humor of acteerspel, de professionaliteit van de techniek), maar een kwestie van gelaagdheid, van mogelijke ingangen in een voorstelling. De eerste laag is vaak een beeldend-muzikale sfeer die teert op populaire vormen (zoals de illusionistische grepen bij Ahlbom): ze maakt van de voorstelling een aangename of verrassende ervaring, en sommige mensen hebben daaraan genoeg. Een tweede laag is meestal een volgbaar vertelkader, een heldere situatie zoals repertoirestukken die vaak aanbieden. Maar daaronder zitten ook nog eens denkstof en vormideeën met een meerwaarde, door een autonome blik zo bekeken dat onze dagelijkse herkenning een wrong krijgt. Of dan toch voor wie daarnaar zoekt. In Zaterdag Zondag Maandag kon de eerste laag soms boeien, was de tweede doodsaai en ontbrak de derde zo goed als helemaal. In De Architect merkte je alleen in kleine details dat die drie lagen niet steeds makkelijk op elkaar aan te sluiten zijn. In Nederland lijkt daar iets meer knowhow over, maar in Vlaanderen ontbreekt ze zeker niet. Zo stuur ik je de komende maand graag naar The Cover-ups of Alabama van Johan Heldenbergh.

Wat het dan wel is dat jou kan storen aan het Vlaamse theater, beste Simon? Ik kreeg een idee toen ik van het nieuwe Arnhemse Oostpool de eerste productie Wat Het Lichaam Niet Vergeet zag. Achter een immense glasplaat worden in regie van Marcus Azzini allerlei benaderingen van het lichaam in het uitstalraam gezet: de vleselijke kant ervan in eensupertrage striptease, de seksuele kant ervan als een mooie actrice het (mannelijke) publiek vraagt naar hun bijgedachten bij haar opkomst, de existentiële kant ervan in een monoloog van een gestorvene over alle doodservaringen in zijn leven, de esthetische kant ervan in dans, de commerciële kant ervan, de manische kant ervan, noem maar op. Vele kanten, maar weinig lagen. Je voelt dat er sterk vanuit persoonlijke improvisaties is gewerkt, vanuit ieders eigen twijfels. Wat Het Lichaam Niet Vergeet onderhoudt en heeft een hoog remember the body-gehalte, maar weet zelf weinig extra te vertellen. Volgens jouw kader had het een Vlaamse voorstelling kunnen zijn: meer performance dan theater, losse objecten op scène, een mix van uiteenlopende spelers die elk hun eigen verhaal komen uitdrukken op scène...

Volgens mij zien we hier niet een Vlaams-Nederlands probleem, maar het collectiefmodel dat overrijp aan het worden is. Die verovering van de jaren zestig op de oude autoriteit lijkt nu ook buiten de collectieven de standaard geworden, zelfs met regisseur: eerst samen rond een thema improviseren en dan ieders individuele act samenlijmen (zie Venizke). Ik herhaal mezelf, vrees ik: het is de tijd van vandaag. Het horizontale perspectief regeert, het kleine standpunt is de norm geworden. Niet alleen in de politiek en de media, maar dus ook in de repetitiezaal: iedereen is tegenwoordig maker, schrijver en zijn eigen dramaturg. Zou dat niet het probleem kunnen zijn, Simon? Niet autonomie op zich, maar elkeens autonomie van onderuit? Glad ijs, gevaarlijke stelling, I know. Maar als ik De Architect vergelijk met Wat Het Lichaam Niet Vergeet, wil ik even heel hard de verticale autonomie van de maker-als-architect verdedigen: hij of zij die de rest strak aanstuurt vanuit een eigen vooropgezet idee, een vorm, een tekst, een inzet, een plan. Dat is wat we missen, zowel in het Vlaamse als het Nederlandse theater. Meer persoonlijkheden met goeie ideeën en de autoriteit om ze door te drijven.

Wouter

Beste Wouter,

Het ergste van de staat van crisis, zoals die waarin het Vlaamse theater zich nu bevindt (en het Nederlandse theater twee jaar geleden), is dat je niet meer vrijuit kunt spreken. Alles wat je zegt of schrijft wordt door een filter gelezen met binaire uitkomst: pro of contra. Als beschouwer van de veelvormige werkelijkheid vind ik dat ergerlijk en ik meen eenzelfde ongemak bij jou te zien: in deze brieven dwing ik je soms in de verdediging van een Vlaams theaterbestel waar je in andere media, las ik, vaak ook kritisch over bent.

Maar zelfs binnen die context verbaasden het wantrouwen, de verwijten en het misbaar die Het Publiekstoneel in Vlaanderen over zich heen krijgt van het hele theaterveld me nogal. Het is als een schoolplein tegen een nieuw rijkeluiskindje. De problemen lijken me vooral esthetisch, want Het Publiekstoneel mikt op nieuw publiek en een schepje subsidie in een veld waar sowieso wel eens gewied mag worden (zoals jij zelf eerder aangaf). Bovendien: de subsidie komt niet uit het kunstenbudget, maar uit geld voor 'participatieprojecten'. Zelfde geld, ander label misschien, maar wie heeft er nu precies onder te lijden?

Ik kon overigens wel lachen om het initiatief van de gesubsidieerde groepen om de domeinnaam Publiekstoneel.be te kapen. In Nederland zou dat onmogelijk zijn: de diversiteit waar ik het vorige keer over had leidt ook tot eilandmentaliteit; er is geen saamhorigheidsgevoel en steeds minder gedeelde verantwoordelijkheid.

Maar goed, de inhoud. Tanghe koos Zaterdag Zondag Maandag, een obscuur Italiaans stuk over een weekend in het leven van een grote Romeinse familie. Pa is bitter en teleurgesteld in het leven, het huwelijk met zijn vrouw is uitgeblust, zijn zoon wil niet in zijn traditionele hoedenmakerij werken, maar heeft een eigen zaak geopend aan een drukke winkelstraat. De scènes worden ingeleid door een verteller, in het Italiaans (dat ik overigens beter verstond dan het West-Vlaams van de rest van de acteurs). Het eerste deel is een tamelijk langdradige serie opkomsten, monologen en clichématige personageschetsen, het podium, sowieso al volgestouwd, vult zich meer en meer en meer. Na de pauze volgt de feestmaaltijd, huiselijk drama en verzoening van de personages.

Volgens mij heeft Het Publiekstoneel drie doelstellingen: repertoire (canon) spelen, toegankelijk zijn voor een groot publiek, hoge production value. Ik vind het opvallend dat ze in hun eerste voorstelling uiteindelijk vooral het laatste verwezenlijken. Een decor propvol meubeltjes, snuisterijen en oneindig veel spelers — 46 telde ik er in totaal — geven een luxe indruk. Flauw vind ik je opmerking over plastic appels. Hoe vaak heb ik niet op Vlaamse of Nederlandse podia denkbeeldige flessen zien leeggeschonken worden in al even niet-bestaande glazen. Het een kost geld, het ander is gratis, het is allebei armoe.

Begrijp me goed: dit vond ik geen goede voorstelling. De uitbundigheid van het tweede deel blijft hangen achter de lijst en bereikt het publiek nauwelijks. Het stuk is, zeker in de eerste helft, houterig en statisch en bevat veel overbodige elementen en losse eindjes. Hetzelfde gaat op voor het acteren. De wet dat de voorstellingen van Dirk Tanghe zo goed zijn als zijn basismateriaal gaat ook in Vlaanderen op. (Of was het stuk zelf commentaar? De pater familias als metafoor voor het kunsttheater, vasthoudend aan oude normen, bang voor klanten; de zoon als Het Publiekstoneel, zelfde ambacht, maar open voor vernieuwing en publiek; de belofte van pa aan het eind: 'Ik kom kijken...' Goed, ik draaf door.)

Maar ik zie dus wel potentie voor Het Publiekstoneel. En misschien zit op jouw bril iets te veel weerstand tegen het achterliggende project om dat op waarde te schatten. De rijkdom en aandacht voor detail is bijzonder prettig en Tanghes vermogen om in een wervelend geheel accenten te leggen en kleine gebaren zichtbaar te maken blijft bewonderenswaardig. Nu nog de overdaad inzetten voor een ander doel dan zichzelf en vooral: een beter stuk kiezen.

In de reacties op Zaterdag Zondag Maandag zie ik erg veel projectie over wat 'publiekstoneel' zou moeten zijn, en daarin zie ik toch weer de tendens naar eenvormigheid van het Vlaamse theater. Jouw model van drie lagen is daar denk ik een uitvloeisel van, en misschien zelfs deels een oorzaak. Beste Wouter, ik geloof oprecht dat het palet van het theater (óók publiekstoneel) breder is dan je schetst, dat het ervaringen en verbeelding mogelijk maakt die buiten of voorbij 'denkstof' of 'vormideeën' gaan. Je bent makers aan het beoordelen langs criteria die ze zelf onbelangrijk vinden. Als je serieus meent dat kunstenaars autonoom en vrij moeten zijn dan moet je accepteren dat ze hun eigen maatstaven hanteren en aanreiken.

Ik geloof dan ook dat Zaterdag Zondag Maandag had kunnen slagen, bijvoorbeeld als het spel met massa uitzinniger, feestelijker of lyrischer zou zijn geweest, terwijl dan nog steeds jouw derde laag afwezig was. Kom toch vooral ook nog kijken naar Op Hoop van Zegen van Het Toneel Speelt, niet alleen Neêrlands trots op toneelschrijfgebied, maar wat mij betreft ook 'publiekstoneel' in optima forma, waarin de eerste, laagdrempelige laag waarover je schrijft totaal ontbreekt.

Twee losse opmerkingen tot slot. Door je opmerkingen over het 'horizontale perspectief' en het denken over de Vlaamse crisis dacht ik ineens weer aan een bon mot van Theu Boermans: 'Goed toneel ontstaat wanneer de regisseur niet denkt dat hij slimmer is dan de schrijver en wanneer de acteurs niet denken dat ze slimmer zijn dan de regisseur.' Ik denk dat dat de essentie is van wat klagende politici, acteurs en publiek bedoelen als ze het over repertoiretoneel hebben. Let wel, uiteindelijk heeft dat bijna niets te maken met traditioneel of restauratie.

Je had het al vaker over dat horizontale perspectief. In het klein: de weerzin tegen autoriteit; in het groot: de revolte van de massa tegen de elite. Ik denk dat dát blik wormen al lang open en leeg is. De mensen hebben alle keuzes van de wereld en kiezen junkfood, comfort en entertainment. Het laatmarxistische idee dat het informatieproletariaat hun wensen en verlangens krijgt voorgeschreven door het cultureel-industriële complex is effectief om zeep geholpen door de ultieme expressiemachine van het internet. Slechts een kleine minderheid kiest voor het onbekende, verrijking of verdieping. Gelieve dit te aanvaarden.

Volgende keer meer over repertoire. Kom in dat kader ook nog even naar De Geit of Wie is Sylvia van het Onafhankelijk Toneel (het meest recente stuk van Albee) of The Beauty Queen of Leenane van De Utrechtse Spelen, de opvolger van De Paardenkathedraal, die veel overeenkomsten vertoont met Het Publiekstoneel.

Geniet ervan,

Simon