'De cultuursector moet zelf politiek worden'

Door Tom Viaene, Wouter Hillaert, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Schrap de politici uit de cultuurpolitiek! Dat is de vrij onthutsende slotsom, maar ook het constructieve voorstel van cultuursocioloog Pascal Gielen, nadat hij het Vlaamse cultuurbeleid twintig jaar lang van nabij heeft gevolgd. ‘Als je het aanhoudende onbegrip van politici voor kunst en cultuur ziet, kun je enkel pleiten voor hyperverfondsing. Alleen zal de cultuursector dan wel solidairder en politieker moeten gaan handelen.’

Het is verrassend dat net Gielen, momenteel docent cultuurpolitiek aan de Universiteit Groningen, dat standpunt huldigt. Toen hij tien jaar geleden het Vlaamse cultuurbeleid doorlichtte in zijn boekje Esthetica voor beslissers, pleitte hij net tegen verfondsing. Dus tegen het idee dat de hele cultuursector zelf zijn beleid zou uitstippelen en de subsidies zou verdelen, zoals dat momenteel gebeurt voor de filmsector (via het Vlaams Audiovisueel Fonds, VAF) en het literaire veld (via het Vlaams Fonds voor de Letteren, VFL). ‘Ik vond het toen evident dat de politiek de eindverantwoordelijkheid droeg. Dat leek me een democratische vereiste: de theater-, dans- en andere commissies adviseren, de politiek beslist.’

Cultuur is altijd een ministeriële troostprijs geweest in Vlaanderen

Waarom dan die radicale switch in je visie op wie het cultuurbeleid moet bepalen?

‘Laten we eerst even terugblikken. Toen ik Esthetica voor beslissers schreef, was het cultuurbeleid in transitie. De cultuuradministratie werd geprofessionaliseerd, en men begon op allerhande cultuurterreinen regelgeving te ontwikkelen die onder meer het cliëntelisme in de politiek kon uitschakelen. We waren nog steeds aan het afrekenen met de erfenis van de oude politieke cultuur, zoals die van cultuurminister Karel Poma: “Ik wil mijn eigen museum in mijn stad, en die kunstenaars die ik goed vind, krijgen geld.” Nu, tien jaar later, zijn die uitdagingen grotendeels gerealiseerd. De administratie werkt nu professioneel, en meer decreten hebben gezorgd voor een veel betere legitimering en transparantie van het beleid. En toch zie je – kijk naar Schauvliege – dat het nog steeds niet werkt. Hoe komt dat? Om te beginnen is er te weinig geld. Zelfs al zijn de middelen voor cultuur onder ministers Dewael, Weckx, Martens en vooral Anciaux systematisch verhoogd, in vergelijking met onze buurlanden blijven ze schaars. Het M HKA doet alsof het een museum is, maar als je daar het budget van het Van Abbemuseum naast legt, speelt het enkel museumpje. Dat gebrek aan middelen zie je in de meeste kunstsectoren, en ondergraaft alles. Logisch dat je reacties krijgt als “Kijk eens hoe slecht die kunstwerken beschermd worden!” Er is gewoon geen geld voor! Als zulke structureel-financiële problemen blijven bestaan, kan ik enkel besluiten dat politici hun verantwoordelijkheid niet hebben genomen. Men wil dat postje cultuur wel behouden, maar een systematische inzet om geld vrij te maken is er niet.

POLITIEK GEBREK

Ben je nu niet erg streng voor de opeenvolgende cultuurministers? Het lijkt wel of ze niets gepresteerd hebben.

‘Cultuur is altijd een ministeriële troostprijs geweest in Vlaanderen. Dat zag je dertig jaar geleden ook al. Er zijn natuurlijk ministers geweest die alles beter naar hun hand hebben gezet, zoals Dewael of Anciaux I. Beiden waren minder partijgebonden, en konden hun kabinetten bezetten met meer experts uit de cultuursector. Maar in het algemeen zie ik een systematische weigering om echt beleid te voeren. De vriendjespolitiek is voorbij, en er zijn intussen decreten. Maar men blijft een uitzonderingsbeleid voeren: decreten worden geflankeerd door een ad hoc beleid waarin de individuele lobby de toon blijft zetten. Kijk naar Schauvliege: eerst de hele sector saneren en dan geld geven aan het Concertgebouw in Brugge. Op welke cultuurlegitieme grond werd die beslissing genomen? Dat is politiek die zichzelf ondergraaft en leidt tot een democratisch deficit.’img_1224

Schauvliege heeft toch geen andere keus? Ze moet nu eenmaal besparen.

‘Waarom? De politiek stelt het zo voor dat economisch saneringsbeleid de enige mogelijke reactie op de crisis is. Op lange termijn saneert de politiek zichzelf daarmee weg. Een overheid moet het lef kunnen hebben om te zeggen: “Het is nu crisis, we moeten de volgende vijf jaar het risico nemen om in die of die sector zwaar te investeren.” Dát is politiek bedrijven. Als overheid heb je die macht, je bent geen bedrijf. Je hoeft de regeltjes niet te volgen, je máákt ze! Wat deden Roosevelt en Obama tijdens hun respectieve grote crises? Allebei kozen ze voor een New Deal-politiek: geen krampachtige kruideniersmentaliteit, maar een open politiek die fors investeerde in kunst en cultuur. Toen Birmingham in de jaren 1980 zijn auto-industrie zag ondergaan en financieel in zak en as zat, liet het stadsbestuur een symfoniehall bouwen en haalde het The Royal Ballet in. Dat heeft de stad duidelijk geen windeieren gelegd, ook op economisch gebied. Maar het heeft vooral het politieke draagvlak in de stad vergroot. We moeten dus beseffen dat een reactie zoals die van de nieuwe Nederlandse regering maar één keuzemogelijkheid is. Dat je bij je bevolking ook een draagvlak voor kunst en cultuur kan creëren, ook al gaat het economisch slecht! Onze minister-president denkt meer in termen van een verengde geluksdefinitie: als iedereen financieel tevreden is, dan is iedereen ook gelukkig. Schauvliege kan er wél iets aan doen dat ze moet besparen. Ze is gewoon een zwakke politieke figuur. En: ze kent de goede argumenten niet om cultuur te verdedigen in de politieke arena.’

Wat je wilt zeggen, is dat in Vlaanderen zowel de administratie als de cultuursector geprofessionaliseerd is, maar niet de politiek?

‘Precies. Dat merk je niet alleen aan de beperkte studiediensten van de politieke partijen, of aan het lauwe debat in vele parlementaire commissies. Ook inzake cultuurbeleid is de reflexiviteit status quo gebleven. Anciaux heeft wel de onderzoekscel Recreatief Vlaanderen opgericht, maar die is helemaal de foute kant op gegaan, door heel sterk te gaan focussen op participatie. Ik had gehoopt dat zo’n cel echt een intellectueel kader kon creëren, over globalisering of hoe je reageert op culturele homogenisering, interculturaliteit, de creatieve industrie, enzovoort. Je zou daar echt een proactief cultuurbeleid rond kunnen voeren, zoals de laatste tien jaar in Scandinavië is gebeurd. Een goede cultuuronderzoekscel moet zo’n proactief beleid dan voeden. Maar dat soort reflexiviteit is er nooit gekomen. Zo is er in Vlaanderen nauwelijks debat met de creatieve industrie. Het enige wat je hoort, is een al te eenvoudige roep om neoliberalisering, zelfs vanuit de administratie: “Er moet minder subsidiegeld naar de organisaties!” Nee, er moeten juist meer subsidies komen, en die moeten strategischer worden ingezet.’

Schauvliege kan er wél iets aan doen dat ze moet besparen

Is dat gebrek aan visie een specifiek Vlaams probleem?

‘Nee, het gaat om een veel bredere postpolitieke impasse. Wat zie je in Europa? Ik geloof in een causaal verband tussen het feit dat de meeste EU-burgers niet meer geloven in Europa, en het gebrek aan een Europese cultuurpolitiek. De EU trekt vooral de economische kaart, maar daarmee leg je geen voedingsbodem voor een democratie. De politiek vergeet dat politieke democratie een cultureel goed is. Het geloof in democratie is echt wel cultureel en niet economisch bepaald. Je moet dus ook in cultuur investeren om je democratische systeem te handhaven. Door cultuur te negeren snijdt de Europese politiek uiteindelijk in haar eigen vel. Ik heb al vaker gezegd dat er een bijzondere parallel is tussen moderne kunst en politiek. Niet dat beide identiek zijn, maar er is een parallelle manier van handelen, of een vergelijkbare attitude. Net zoals politici nemen kunstenaars risico’s door nieuwe voorstellen te lanceren. Dat houdt telkens opnieuw in dat men moet argumenteren tegen de common sense in. Telkens opnieuw moet men een publiek of een electoraat voor zich winnen. Politici hebben die esthetische positie in de laatste dertig jaar verloren. Ze schuiven hun argumentatie af, door te zeggen dat “Europa beslist heeft” of dat “de begroting in orde moet zijn”. Door te zwaaien met “goed bestuur”. Dat is een postpolitiek managementdiscours. De politiek durft amper nog te beslissen en dus politiek te zijn. Dat ze cultuur niet meer belangrijk acht, hangt daarmee samen. Kunst totaal niet begrijpen of het democratische belang van die attitude niet inzien, is in wezen politieke apathie. Kortom, het democratische deficit van de politiek heeft in grote mate te maken met haar gebrekkige omgang met cultuur.’

Dus: de politiek moet maar afstand doen van cultuur. Is dat geen al te snelle conclusie? Stel bijvoorbeeld dat je Jos Geysels of Eric Antonis op die ministerspost hebt, politici die het veld wel kennen. Ligt het niet veeleer aan de mensen dan aan het systeem?

‘Ik vrees toch dat het om een structureel probleem gaat. Luc Tuymans heeft ooit gezegd dat wij Vlamingen geen burgerlijke cultuur hebben. Dat is een botte analyse, maar historisch zijn wij inderdaad boerkes, die niks met kunst en cultuur hebben. Als de burgemeester van Parijs een lezing geeft voor sociologen, dan praat hij over Howard Becker alsof hij hem zelf kent. Een politicus! Zoiets zit niet in onze traditie, en ons cultuurbeleid toont dat pijnlijk aan. Ik zou het ook graag anders zien, maar na tien jaar is mijn enige conclusie: de politiek kan en wil het niet. Dus moet de culturele wereld zijn eigen kaders maken en zichzelf gaan besturen. Hij moet zelf politiek worden. De oprichting van een galaxie van fondsen en stichtingen is daarbij een mogelijk middel.’

FONDSENDEMOCRATIE

Dreigt zo’n verfondsing het democratische proces niet buitenspel te zetten? Het zal het ons-kent-ons-imago, waar de cultuursector nu al mee kampt, toch enkel versterken?

‘Dat dacht ik ten tijde van Esthetica voor beslissers ook, dat fondsen zouden resulteren in navelstaarderij en een democratisch deficit. Maar er blijft natuurlijk het democratische moment waarop de politiek zijn enveloppe moet toekennen aan de fondsen, en ze dus moet debatteren over inhoud. Wat je wel vermijdt, is dat een minister nog kan zeggen: “Die instelling is komen lobbyen, dus ze krijgt toch meer geld.” Is dat zo veel democratischer? Politici worden wel verkozen, maar als ze vijf jaar over een beleidsterrein mogen gaan waar ze niets van kennen, noem ik dat veeleer schijndemocratie. Dan geloof ik dat een zelforganisatie van de culturele sector toch betere democratie oplevert. Ik heb het niet over de theatersector alleen, maar over een veelheid van sectoren, tot en met de creatieve industrie. Zo krijg je een democratie van de multitude: een lappendeken van allerlei fondsen met hun eigen profiel en criteria, die net door hun veelheid een democratisch bestuur vormen. Zo’n democratie hangt niet langer af van verkiezingen, maar van het brede aanbod van verschillende organisaties. Het is zelfs wenselijk om meerdere fondsen per sector te hebben. Kijk naar Nederland, waar fondsen sterke verantwoordelijkheden hebben in de culturele sector. Zo kan je voor beeldende kunst terecht bij zowel de Mondriaan Stichting als het Fonds voor Beeldende Kunsten als het Prins Bernhardfonds. Geeft de ene instelling je geen geld, dan ga je naar de andere. Terwijl je hier enkel kan aankloppen bij de Vlaamse overheid, of voor een habbekrats bij de lagere overheden. Sommige van die fondsen zullen misschien zwaar vertekend worden door PPS (publiek-private samenwerking), en gelden verkeerd doorsluizen. Maar het gaat erom dat veel meer zal gebeuren op onderhandelde basis. Daarnaast blijven er echter ook overheidsfondsen, die een serieus plan moeten voorleggen waarover gedebatteerd en gestemd kan worden in het parlement, zoals in de Tweede Kamer in Nederland. Het parlement kan dan zeggen: “Jongens, jullie moeten meer culturele diversiteit inplannen of we gaan niet mee.” Net door een veelheid aan fondsen en stichtingen van allerlei aard krijg je vele legitimaties en vele onderhandelingen, die een democratisch deficit kunnen tegengaan.’

Is het Nederlandse cultuurbeleid dan werkelijk het grote voorbeeld? Dat belooft.

‘Nee. Het probleem in Nederland is dat de politiek wel afstand doet van de kunsten, maar de ambtenarij niet. Die maakt zo veel regeltjes dat je er een waterhoofd van krijgt. Het resultaat is een politiek van de middelmaat, want ambtenaren durven en mogen natuurlijk geen politieke beslissingen nemen. Een ander verschijnsel is dat ze, om zichzelf te legitimeren, voortdurend studies bestellen. Niet bij universiteiten, maar bij commerciële onderzoeksbureautjes. Zo stroomt er erg veel geld naar de legitimering van het ambtenarenapparaat en zijn beslissingen, in plaats van naar kunstenaars. Instellingen worden ook voortdurend verplicht om audits en publieksonderzoeken te laten uitvoeren, die ze meestal uitbesteden aan de privésector. Heel interessant om te observeren is dat: hoe bureaucratie en neoliberalisme op elkaar ingrijpen in Nederland. Dat verbond strandt in een extreme obsessie voor maat en meetbaarheid. Men wil alles tot in de details berekenen en onder controle houden. Vlaanderen blijft daarin veel anarchistischer. Dat heeft zijn nadelen, met veel inspraak van de minister, maar we zijn daardoor ook minder bureaucratisch. Alleen wordt dat tweesporenbeleid – waarbij de ambtenarij zichzelf professionaliseert, terwijl de politiek ad hoc en apathisch blijft – nu echt disfunctioneel. Vandaar mijn pleidooi voor hyperprofessionalisering en zelfbestuur van de sectoren.’

Culturele instellingen durven geen collectieve actie te ondernemen en niet publiekelijk het debat aan te gaan

Hoe hard vertrouw je erop dat die cultuursectoren een relevant beleid zullen voeren? Kunnen ze dat wel? Hun politieke vermogen is toch allesbehalve uitgesproken?

‘Het is inderdaad hoog tijd dat kunstactoren de durf ontwikkelen om een politieke stem uit te brengen. De grote instellingen vinden dat zij de toon moeten zetten voor de gehele culturele sector, maar toch hebben ze tot nog toe geen culturele visie ontwikkeld voor heel Vlaanderen. Pas wanneer ze dat doen, zullen ze de grandeur verwerven die ze verdienen. In Brussel kwamen de instellingen tot een collectief kunstenplan, maar in Antwerpen spreekt de Monty amper met deSingel of het Toneelhuis. Bovenal ben ik ontgoocheld door het gebrek aan solidariteit in de culturele sector. Dat dook onlangs nog op bij de bezuinigingen, of toen beslist werd om het Koninklijk Ballet van Vlaanderen maar op te doeken en bij de Vlaamse Opera te voegen. Gelukkig deed Anne Teresa De Keersmaeker nog een geste, maar voor de rest was het pijnlijk stil. Culturele instellingen durven geen collectieve actie te ondernemen en niet publiekelijk het debat aan te gaan. Ze denken: “Ach, er wordt wel bespaard, maar wij zullen wel overleven, al dan niet door wat lobbywerk.” Het verbaast me telkens opnieuw, hoe de culturele sector wel een links discours verkoopt, maar in feite bijzonder neoliberaal handelt. Zo’n particuliere politiek, waarbij iedereen uiteindelijk voor zijn eigen winkel staat, zal uiteindelijk nefast zijn voor de hele culturele sector. Als die mentaliteit niet verandert, blijft een cultuurpolitiek met een galaxie van fondsen en stichtingen enkel maar verre toekomstmuziek.’

Wouter Hillaert is podiumredacteur van rekto:verso.

Tom Viaene is muziekredacteur van rekto:verso.