De creatieve klasse als vreemdelingenlegioen
Door Roel Griffioen, op Mon Jan 27 2014 11:08:30 GMT+0000Amsterdam heeft het goed begrepen: met kunstenaars en andere ‘creatieven’ kan je goedkoop de leefbaarheid op peil houden en tegelijk de vastgoedprijzen opstuwen. Vooral in Nieuw-West wordt er vol ingezet op de creatieve klasse. Maar dient de geregisseerde artistieke bedrijvigheid niet als dekmantel voor een ouderwets neoliberaal stadsvernieuwingsprogramma? ‘Broedplaatsen’ zijn meer dan creatieve vrijhavens.
In het Amsterdamse stadsdeel Nieuw-West is er een ritselende omwenteling gaande. Voor de crisis waren hijskranen, bouwhekken en betonmolens de voorbodes van onverbiddelijke vooruitgang. Nu zijn het pop-uprestaurants, filmavonden met bier uit microbrouwerijen, moestuinen met ‘vergeten groenten’, een koffiezaak met meubels van sloophout en duurzame producten, of een t-shirtlijn met brave prints die moeten appelleren aan het ‘undergroundgevoel’ van de buurt (‘Sleezy Sleeves maakt Slotervaart cool!’). Let wel: Nieuw-West is nog lang geen Hipsterville. Dat superstadsdeel, dat met zijn 144 200 inwoners steden als Leuven, Brugge en Namen gemakkelijk achterlaat, kampt met grote en diepgewortelde problemen. De werkloosheid is er hoger, het gevoel van onveiligheid groter en de sociale samenhang lager dan binnen de ringsnelweg A10. Als Nieuw-West het nieuws haalt, dan gaat het vaak over de zoveelste inbraakgolf of opgerolde wietplantage, de toename van thuisprostitutie of de opkomst van moslimfundamentalisme.
Tot de crisis werd sloop-en-nieuwbouwpolitiek gezien als panacee tegen alle grootstedelijke kwalen. Nieuw-West werd de plaats delict van de grootste stadsvernieuwingsoperatie in de Nederlandse geschiedenis. Die is ingezet rond de millenniumwisseling, en had tot doel armoede en criminaliteit te verhelpen door in te grijpen in de hardware. Buurt voor buurt werden de portieketagewoningen uit de jaren 1950 vervangen door hoogwaardige nieuwbouw, met aantrekkelijke appartementen voor de commerciële huur- en koopmarkt, om zo andere sociaal-economische groepen te trekken.
Verguld spraken beleidsmakers over Nieuw-West als ‘de grootste bouwplaats van Europa’. Maar door de crisis daalt de gedroomde toekomst langzamer neer dan gehoopt. Omdat de luxeappartementen moeilijker verhuurbaar bleken dan verwacht, werd de financiële bodem onder de operatie weggeslagen. Toch groeit Nieuw-West. In 2012 kwamen er tweeduizend zielen bij – een Amsterdams jaarrecord. In buurten die nog wachten op sloop, worden vaste bewoners gestaag vervangen door studenten en ‘antikrakers’ met tijdelijke huurcontracten. Leegstaande scholen, kantoren, garages en winkelruimtes worden in een handomdraai omgebouwd tot ‘culturele hotspots’ of ‘broedplaatsen’. Ook met gemeenschapskunstprojecten en aantrekkelijke woonovereenkomsten met kunstenaars wordt cultuur naar binnen gepompt. In het kielzog daarvan verandert – langzaam – de stedelijke ruimte, het winkelaanbod, de demografie. In de Overtoomse Veld en de Kolenkitbuurt, de twee buurten die het dichtst tegen de stad aanliggen, gaat dat het snelst. Daar hoef je niet meer op te kijken van een hippe koffie- of broodjeszaak, galerie of kledingruilwinkel.
De harde aanpak van sloop-en-nieuwbouw is ingewisseld voor allerlei ‘zachte’ processen van stadsvernieuwing, met de culturele sector in een sleutelrol
Het lijkt er dus op dat de harde aanpak van sloop-en-nieuwbouw is ingewisseld voor allerlei ‘zachte’ processen van stadsvernieuwing, met de culturele sector in een sleutelrol. Gaan creativiteit en cultureel ondernemerschap Nieuw-West redden? Is Plan B in werking gesteld? Bestuurders noemen die ontwikkeling liever een organische beweging dan ‘officieel beleid’. Paulus de Wilt, als stadsdeelvoorzitter verantwoordelijk voor onder meer cultuur en stedelijke vernieuwing, signaleert een mentaliteitsverandering bij de creatieve sector. Vroeger wilde men per se in de stad zitten, nu ziet men de voordelen van Nieuw-West in: ‘Er is hier ruimte, het is goedkoop en er is nog iets rafeligs. Het is eigenlijk een beetje zoals in Berlijn.’
Broeden met de buurt
De suggestie dat Nieuw-West plots ‘ontdekt’ is door de creatieve klasse, verbloemt dat er wel degelijk van bovenaf geregisseerd wordt. Neem het broedplaatsenbeleid, dat Amsterdam al sedert de eeuwwisseling kent. Met elf van die culturele verzamelgebouwen, alle geopend in de afgelopen vijf jaar, is Nieuw-West koploper. Dat is interessant, want aanvankelijk richtte dat beleid zich op het centrum en de oude havens eromheen. Het beleid moest waarborgen dat er in deze stad, met haar legendarisch overspannen woningmarkt, genoeg betaalbare ateliers bleven voor kunstenaars en andere ‘creatieven’. De eerste broedplaatsen zijn geïnitieerd en gefinancierd door de gemeente, maar inmiddels wordt de ontwikkeling en exploitatie grotendeels overgelaten aan externe broedplaatsontwikkelaars, zoals Urban Resort, Meurkens & Meurkens, Beehive en Codum. De werkzaamheden van het Bureau Broedplaatsen, een verlengstuk van de gemeente, zijn beperkt tot het faciliteren en mediëren van die processen en het toekennen van subsidies voor verbouwingen. Ontwikkelaars zijn verplicht 40% van de ruimte te verhuren aan kunstenaars en ‘creatieven’, tegen een maximum huur van 59 euro per meter per jaar. Met de overige 60% worden de investeringen terugverdiend.
Nieuwe broedplaatsen worden steeds vaker geopend in de sociaal-economisch zwakke wijken waarmee de centrale stad omgord is, zoals Nieuw-West, Noord en Zuidoost. Ze krijgen ook steeds meer sociale en economische functies toegedicht. Ze moeten ‘nieuwe impulsen’ geven aan de wijk, bijvoorbeeld ‘door de bewoners van de omliggende woonbuurten bij culturele activiteiten in het gebouw te betrekken’. Bij een feature over het broedplaatsenbeleid in Nieuw-West kopte het tijdschrift Breed, een uitgave van Bureau Broedplaatsen: ‘Nieuw leven voor een nieuwe wijk’. Het artikel vraagt zich af welke ‘betekenis’ de broedplaatsen, die ‘als paddenstoelen opschieten uit de grond’, voor de wijk hebben. ‘Bevorderen ze de sociale samenhang? Hebben ze een positieve invloed op het culturele aanbod? Zorgen ze voor een stijgende populariteit van de buurt?’ Ja, zo luidt de weinig verrassende conclusie. Hoezeer de plekken ook verschillen in karakter en aanpak, ze zitten allemaal nokvol ‘huurders die niets liever willen dan de sociale cohesie en de emancipatie van de buurt vergroten’.
Zijn broedplaatsen een stadsvernieuwingsvehikel? Er is in elk geval een verband, zegt Arwen Schram, projectleider bij Bureau Broedplaatsen: ‘Een broedplaats heeft veel sociaal en economisch potentieel. Juist in een wijk met problemen waar op cultureel gebied weinig te halen valt, zoals Nieuw-West, willen we dat niet onbenut laten.’ De toegevoegde culturele waarde zit vooral in de activiteiten voor de buurt, zegt Schram. In sommige broedplaatsen wordt contractueel vastgelegd dat huurders een dagdeel per week ‘voor de buurt’ werken. Dat kan variëren van het hosten van een snuffelstage voor kinderen tot het vormgeven van een wijklogo of het maken van een muurschildering. En al levert een broedplaats zelden banen op voor de buurt, toch heeft haar creatieve bedrijvigheid volgens Schram ook een economische component: ‘Alleen al omdat de mensen hun broodjes halen bij een bakker in de straat, of hun boodschappen in de buurt doen.’ Die sociale en economische aspecten worden evenwel niet gemeten door het Bureau: ‘Dat zijn aannames. Wij hebben geen tijd om dat te onderzoeken. Misschien moeten we daar eens een stagiair voor vragen, als afstudeerproject.’
Florida’s aansporing is kort en bondig: geef ruimte aan creativiteit en zelfs de meest achtergestelde groepen zullen profiteren
Die economische kijk op het broedplaatsenbeleid is overigens niet nieuw. Het was gek genoeg de Amsterdamse kraakbeweging die hem introduceerde. Toen de gemeente eind jaren 1990 enkele spraakmakende kraakpanden sloot, trokken pragmatische krakers aan de bel. Zij wezen de gemeente op het economische belang van vrijplaatsen voor de stad, als plekken waar experiment kan leiden tot innovatie. Als de vrijplaatsen weg zijn, vertrekt het creatieve talent naar het buitenland en verliest Amsterdam haar innovatieve voedingsbodem, zo luidde de redenering. Die utilitaire blik op creativiteit komt in de term ‘broedplaats’ nog heviger naar voren. Het zijn de culturele legbatterijen waarin ideeën worden geproduceerd waarvan wíj (de stad, het bedrijfsleven, de economie) in de toekomst kunnen profiteren.
Creatief met Richard Florida
Waar hebben broedplaatsen hun populariteit bij beleidsmakers precies aan te danken? Jaap Schoufour, hoofd van Bureau Broedplaatsen, heeft ooit publiek gesuggereerd dat het broedplaatsenbeleid gered is door het boek The Rise of the Creative Class van Richard Florida (2002). Juist op het moment dat het college van burgemeester en wethouders geen fiducie meer had in verdere investeringen, kwam die stadsmarketingsocioloog op de proppen met een handzame theorie over hoe de stedelijke economie aangevuurd wordt door de aanwezigheid van de hip, cool, clever en bovenal creative. Florida’s aansporing is kort en bondig: geef ruimte aan creativiteit en zelfs de meest achtergestelde groepen zullen profiteren, omdat de welvaart die wordt gecreëerd, doorsijpelt tot in de onderste regionen van de maatschappelijke piramide. Reaganomics met een sociaal gezicht.
Voor beleidsmakers over de hele wereld zijn Florida’s knip-en-plaktheorieën een soort episteme geworden, waarbuiten niet te denken valt, zoals Martha Rosler vaststelt in haar bijtende The Culture Class (2013). Het lijdt geen twijfel dat het broedplaatsenbeleid er sterk door gekleurd is. Al is Florida’s trickle down-these vaak aangevochten, vanuit zowel linker- als rechterhoek, ze ligt in granieten tafelen gebeiteld op bureaus in de bestuurskamers van het gemeentehuis, de stadsdeelkantoren en de woningbouwcorporaties. Florida heeft een sociaal vernisje gegeven aan het broedplaatsbeleid, omdat hij ‘aantoont’ dat ook de armen en de ‘oncreatieven’ garen spinnen bij de aanwezigheid van culturele kweekkamers in hun buurt. Misschien is het uit dankbaarheid dat het ‘Kunstenplan 2005 – 2008’ Amsterdam Creatieve Stad is genoemd. In het rapport wordt trots gesteld dat Amsterdam ‘de eerste stad in Nederland, wellicht zelfs de eerste stad van Europa’ is die ‘cultuur systematisch in verbinding brengt met het sociale, economische en ruimtelijke beleid’.
Die toon weerklinkt ook in het rapport Versterken door verbinden. Kunst- en cultuurbeleid Nieuw-West 2011–2014. Er staat dat het lokale kunst- en cultuurbeleid moet fungeren als een ‘integraal onderdeel’, en dat het zelfs ‘één van de pijlers’ van de stedelijke vernieuwing is. En nu de vernieuwing stagneert, is het belang van kunst en cultuur enkel toegenomen, aldus het rapport. Nu bevinden ‘kunst- en cultuuractiviteiten’ zich ‘op het snijvlak van gebiedsontwikkeling, kunst- en cultuureducatie, talentontwikkeling en (cultureel) ondernemerschap’. Kunst en cultuur behoren tot de ‘voornaamste waardemakende voorzieningen’. Ze dragen bij aan de leefbaarheid van wijken, een betere sociaal-economische positie en ‘hogere vastgoedprijzen’.
Het staat er echt: kunst en cultuur dragen bij tot hogere vastgoedprijzen. Hoe dan? Alleen al door simpelweg te bestaan. Florida en zijn volgelingen beschrijven heel nauwkeurig hoe de aanwezigheid van ‘creatieven’ al volstaat om de economische opwaardering van stedelijke randgebieden af te dwingen. Dat is hun rol binnen de kapitalistische voedselketen. Florida: ‘Capitalism has also expanded its reach to capture the talents of heretofore excluded groups of eccentrics and nonconformists (…) setting them at the very heart of the process of innovation and urban growth.’ Zielsverwant Charles Landry spreekt in The Creative City van kunstenaars als regenerators, explorers of kickstarters van gentrificatieprocessen, die verwaarloosde gebieden nieuw leven inblazen en support structures genereren, zoals cafés, restaurants en winkels: ‘They then attract a more middle-class clientele.’ Het doel van de economische voorhoede is dus om de vastgoedprijzen te verhogen en meer potente consumenten aan te trekken. Dankzij hun ‘creatieve bedrijvigheid’ fungeren kunstenaars als ‘de voorlopers die beoogde doelgroepen [uiteindelijke kopers en huurders] aantrekken’, om een ontwikkelaar op een bijeenkomst over kunst en de woningmarkt te citeren.
De karavaan van Adelheid Roosen
Onderzoekster Boukje Cnossen, die vanuit Nieuw-West de interne ecologie van broedplaatsen onderzoekt, heeft moeite met die sterke nadruk op economische groei: ‘Je gaat vermoeden dat dit het zoveelste vehikel van het neoliberalisme is. “Flexibiliteit” en “ondernemerschap” dienen gewoon als discursieve dekmantel voor de verdere afbouw van de kunstensector.’
Culturele actoren draaien gewillig mee in de gentrificatie-industrie. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de voorhoedetaal waarmee ontwikkelingen in Nieuw-West ingekaderd worden. De teneur is dat de stad langzaam wordt uitgerold over het niemandsland erbuiten. Het gaat over ‘pionieren’, of zelfs over een ‘ontdekkingsreis’. Je proeft het in krantenberichten, die schrijven dat ‘Nieuw-West in opmars is’ en dat ‘studenten, kunstenaars en jonge ondernemers zich niet langer laten belemmeren door de A10’. De culturele actoren in Nieuw-West reproduceren dat idioom. Een tentoonstelling met schilderijen in Slotermeer krijgt de naam ‘Go West’. Georganiseerde fietstochten langs de broedplaatsen heten ‘expedities’. In ronkende pr-teksten spreekt men over het ‘openen’ van de wijk voor publiek, over de tocht naar de ‘overkant’ of over ‘ontginnen’. Maar natuurlijk is Nieuw-West geen braakliggend veld of niemandsland. Er wonen mensen. Zo’n 144 200 stuks. Het vertoog is echter met de punt naar buiten vormgegeven, gericht op mensen buiten Nieuw-West en bedoeld om hen te lonken.
Een ingewikkeld geval is het gevierde locatietheaterproject Wijksafari Slotermeer. In mei 2012 werden bezoekers door Marokkaanse jongens achterop de scooter door de wijk gereden, van speellocatie naar speellocatie. Maakster Adelheid Roosen wilde met het project verschillende werelden met elkaar in contact brengen en dat lijkt, afgaande op de reacties van bezoekers en betrokkenen, goed gelukt. Geen van de talloze krantenkritieken stelde echter de vraag hoe buurtbewoners het ervaren als er een maand lang, vier speeldagen per week, rond de zeventig ‘bezoekers’ door de buurt zwermen. Omdat de publieke ruimte het decor is, worden zij noodgedwongen veroordeeld tot het figurantendom. Of je nu een sigaretje rookt bij de tramhalte of in een advocado knijpt bij de groentestal, zodra de karavaan langstrekt, acteer jij ongevraagd mee in de multiculturele mooiweershow van Adelheid Roosen. Jij hoort niet bij de kijkers, maar bij wie bekeken wordt. Zo wordt je ‘andersheid’ nog eens extra benadrukt. Als buurtbewoner kwam dit op mij over als een sociaaldemocratische vorm van aapjes kijken. Slumming, maar dan gezellig.
Culturele actoren draaien gewillig mee in de gentrificatie-industrie
En zo lijden vele kunstprojecten in Nieuw-West aan wat BAVO ‘culturele therapie’ genoemd heeft: goedbedoelde culturele initiatieven ontnemen het zicht op desastreuze, bureaucratische ontwikkelingen, omdat ze te gefixeerd zijn op het verzachten van de bijeffecten.Kunst wordt dan een palliatief, in plaats van dat ze diepe, structurele problemen voor het voetlicht brengt – zoals het verband tussen stedelijke vernieuwing en bevolkingspolitiek, of het verlies van de publieke ruimte en de opkomst van gated communities in ‘Nieuw Nieuw-West’. Wat blijft er over van het subversieve potentieel van kunst als de kunstenaars zich zo mak schikken naar de status quo? Wordt zo de legitimiteit van de stadsvernieuwingsoperatie niet alleen maar dieper bestendigd? Neem de tijdelijke parken die her en der in Nieuw-West zijn ingericht, op lege kavels die al jaren wachten op investeerders. Het meubilair is zo ontworpen dat het in één dag ingeklapt en weggereden kan worden. De gemeente hoeft maar in de vingers te knippen, bijvoorbeeld omdat er een ontwikkelaar gevonden is, en alle interventies zijn weer verdwenen.
Armoede verhuizen met kunstenaars
In de Kolenkitbuurt, vlak tegen de binnenringse stad aan, is de vernieuwingsmachinerie weer op gang gekomen. In de komende jaren worden alle portiekflats gesloopt, op twee na. Het aandeel sociale woningbouw kegelt naar beneden, van boven 90% naar rond 50% – of in sommige buurten zelfs ver daaronder. De ‘oorspronkelijke’ bewoners krijgen voorrang op de markt, maar je hoeft geen wiskundewonder te zijn om te begrijpen dat niet iedereen terug kan. En wat doen de kunstenaars? Ze richten een gratis verhuisdienst op, omdat ze hebben gehoord dat de bewoners die moeten vertrekken, opzien tegen de geld- en tijdrovende verhuizing.
Dit voorbeeld demonstreert dat ‘zachte’ stadsvernieuwing niet in de plaats komt van ‘harde’ stadsvernieuwing, maar dat beide onderdeel zijn van dezelfde operatie. De ‘zachte’ aanpak wordt gebruikt om de transitie van ‘probleemwijk’ en ‘droomwijk’ zo soepel mogelijk te laten verlopen. De creatieve sector dient als glijmiddel om de tussentijd te veraangenamen, middels ‘sociale’ kunstprojecten en broedplaatsen, maar ook door een homestead-politiek waarbij kunstenaars zich voor een schijntje kunnen vestigen. De huurders met rechten zijn verdrongen, de poort staat wijd open voor tijdelijke huurders met een minimum aan rechten.
Zo is er ook in de Kolenkitbuurt duidelijk ingezet op initiatieven die draaien op kunstenaars. Binnen een straal van 500 meter tel ik in elk geval vijf van dergelijke projecten. Vrijwel zonder uitzondering hebben ze een maatschappelijke taak in de buurt, in ruil tegen een directe subsidie of indirect via een ‘vastgoeddeal’. In het laatste geval gaat het bijvoorbeeld om een woon-werkproject waarbij kunstenaars voor een schijntje (onder de 100 euro) een woning kunnen huren, op voorwaarde dat ze drie uur per week meedraaien in een van de sociale projecten in de buurt.
Is dit dan welzijnswerk-nieuwe-stijl? Terwijl overal in Amsterdam buurthuizen gesloten worden en er hard bezuinigd wordt op sociale functies, fungeren kunstenaars als een soort onderbetaalde buurtwerkers. Deze culturele actoren werken in een overbevolkt veld, waar de belangen vaak overlappen met andere organisaties en instanties, buurtcoördinatoren, praktijkteams, participatiemakelaars, wijkconciërges en hulpverleners. De samenhang is niet altijd helder. ‘Er zit geen systeem in. We zitten in elkaars subsidievaarwater. Dat is de verdeel-en-heers-strategie van de stad’, stelt een buurtorganisator. ‘Stad en corporaties profiteren van de onduidelijkheid. Ze hoeven minder te investeren, en met al die verschillende projecten lijkt het rendement erg hoog.’ Straks is de hardware vervangen en zijn al deze softwaredeskundigen overbodig.
Volgens de buurtorganisator hebben we de bodem van de put nog niet bereikt. ‘Er gaat in deze maatschappij gewoon heel veel minder geld komen. Ons systeem wordt vreselijk Amerikaans. Buurthuizen zijn een luxe uit de jaren 1970, dat kunnen we ons niet meer permitteren. Dan is de vraag: moeten we dan maar helemaal niets doen en de doelgroepen die echt aandacht nodig hebben, zoals kunstenaars en buurtbewoners, gewoon laten stikken?’
Dweilen met de afbraakstaat
De creatieve klasse, zelf half slaapwandelend, gidst de maatschappij richting een griezelige nachtwakerstaat
Zo proberen veel kunstenaars, ontwerpers, onderzoekers en critici in de ‘creatieve hotspots’ van Nieuw-West voor zichzelf een plek uit te kerven in een overvolle sector, waarin steeds minder te verdelen is. Ze veren van klus naar klus, en intussen proberen ze tijd en ruimte te vinden om niet slechts te produceren, maar ook te reflecteren. De ‘nouveau poor’, zo typeert Hito Steyerl die klasse. Of nog: ‘lumpenfreelancers’. Het woord ‘freelance’ is afgeleid van huurling: een ‘free lance’, wiens zwaard niet ter beschikking staat van slechts één heer. Een prachtige metafoor voor deze generatie: verlost van het juk van gedwongen dienstbaarheid aan een almachtige heer, maar daarmee ook verstoken van privileges. Vrij, maar ook gevangen in het voortdurende ‘Nu’ van vriendendiensten, openstaande rekeningen, schijnsuccessen, tijdelijke wooncontracten, social media exposure, merkloze koffie en naderende deadlines. Mag er van dat ‘gedeterritorialiseerde’ vreemdelingenlegioen wezenlijk engagement verwacht worden? Loyaliteit, engagement en solidariteit blijken zich maar moeilijk te vestigen op de instabiele fundering van proces- en projectmatig werk en lage, onregelmatige inkomsten.
Sommige van de creatieve nomaden in dat circuit hebben wel door dat ze als een economisch instrument worden ingezet, maar nemen dat, murw gebeukt in de eindeloze zoektocht naar geld en ruimte, voor lief. Zo ontstaat er een keten van medeplichtigheid waaruit niet te ontsnappen valt. ‘Vrijwel alle vormen van subsidie zijn afgeschaft, wat kunnen we anders? We worden allemaal gedreven door de nood om goedkoop te wonen’, zegt een kunstenaar, woonachtig in een broedplaats. Een ander, deelnemer van een sociaal woonproject: ‘Er is niemand die heel principieel gaat roepen “ik leef liever op straat!” als je hier bijna voor niets in een huis kan zitten.’
Participeren betekent in de praktijk kritiekloos meewerken aan de afbraak van een welvaartsstaat
Nieuw-West is zelf één grote broedplaats. Op dat nest wordt de participatiemaatschappij uitgebroed. Gemeenschapskunstenaars, culturele adviseurs, politici en ambtenaren houden gezamenlijk het nest warm. Het woord ‘participatiemaatschappij’ – door de koning gemunt in zijn eerste troonrede en vrijwel terstond tot ‘woord van 2013’ gekroond – is natuurlijk newspeak voor een overheid met een minimum aan verantwoordelijkheden en uitgaven. De constatering van filosoof Jacques Rancière dat participatie vandaag de dag niets anders is dan het opvullen van de gaten die de macht laat vallen, wordt in Nieuw-West onderstreept door de gemeenschappelijke arbeid van de creatieve klasse.
Zonder het goed en wel door te hebben, kruipen wij – ik hoor zelf bij deze groep, en ben zelfs bij enkele hierboven beschreven projecten betrokken geweest – in de rol van ‘de vriendelijke lieden wier hulp altijd kan worden ingeroepen om te dweilen, als de regering zichzelf wenst te ontslaan van haar verantwoordelijkheden’, om Claire Bishop te parafraseren. Participeren betekent in de praktijk kritiekloos meewerken aan de afbraak van een welvaartsstaat, die gebaseerd was op gelijkheid en solidariteit. De creatieve klasse, zelf half slaapwandelend, gidst de maatschappij richting een griezelige nachtwakerstaat, waarin de regering haar taken afgeknot heeft tot het aansteken van de straatlantaarns. Of kunnen kunstenaars dat ook goedkoper doen?
Roel Griffioen studeerde Journalistiek en Kunstgeschiedenis. Hij is freelancejournalist en onderzoeker, en woont in Amsterdam Nieuw-West. Hij schreef dit artikel met een onderzoekstoelage van rekto:verso.
Met dank aan Alejandro Ramirez en Taf Hassam.