De bekoring van het onbehagen

Door Eric Min, op Wed Nov 27 2013 15:44:58 GMT+0000

Wat we schoonheid noemen, is nooit alleen het werk van het werk zelf. Ook het kader werkt mee. Zeker als dat het middeleeuwse Palais des Papes of het herenhuis van de Collection Lambert in Avignon is. Deze zomer ontfermden zij zich voor Les Papesses over het werk van vijf kunstenaressen: Louise Bourgeois, Camille Claudel, Berlinde De Bruyckere, Kiki Smith en Jana Sterbak. Hun imposante zalen lieten de kunstwerken extra ‘schijnen’.

Ach, schoonheid. Het is wat, maar wat is het nog? Een woord natuurlijk, een begrip, een concept – een stukje taal. Voor je er erg in hebt, komt er een Babylonische spraakverwarring op gang. Zet een onbepaald lidwoord voor de term en je krijgt iets helemaal anders: een gestalte (m/v) waar je steels naar omkijkt. Het begrip herleiden tot het adjectief is ook al geen goed idee, want schoon kan in Vlaanderen ook proper zijn. Een ‘schone mens’ is uitermate deugdzaam en zelfs authentiek – dat zijn ethische categorieën, geen esthetische. Zoek je een synoniem, dan kom je even goed in de problemen. ‘Mooi’ lijkt wel een afgezwakte, verdunde versie voor weekdagen, op goedkoop papier. Schoonheid is iets voor zondagnamiddag: een overtreffende trap die wijst op kwaliteit, schaarste, ideale proporties, luxe, calme et volupté. ‘Mooiheid’ bestaat niet. Of alleen in de Aldi.

Vooral in de wereld van de kunst is schoonheid een problematisch begrip geworden dat doorgaans in tegenstellingen wordt gedefinieerd. In een interview herinnert de Franse architect Christian de Portzamparc eraan dat beauté en nut eeuwenlang op gespannen voet hebben geleefd. Op verzoek van de inspectie van Schone Kunsten – het begrip alleen al klinkt vandaag buitengewoon verouderd – voegt Gustave Eiffel onder de eerste verdieping van zijn toren vier sierlijke bogen toe, een aan elke kant. Zij hebben geen enkele dragende functie, maar hangen zomaar wat aan de constructie te bengelen, weet De Portzamparc. Hun rol? Het kritische publiek van de Wereldtentoonstelling in 1889 ervan overtuigen dat het omstreden bouwwerk een zekere schoonheid bezit. En wat te denken van Marcel Duchamp, die een urinoir of een flessenrek naar het museum sleept en zodoende het geduld van de modale toeschouwer op de proef stelt, terwijl hij en passant iets zegt over ‘tentoonstelbaarheid’ én tegelijk het begrip schoonheid oprekt. Even later fotografeert Edward Weston zijn toiletpot, die hij in beeld brengt als een fraai object waar hij graag naar kijkt.

Het lijkt erop dat de moderniteit dit soort van discussies finaal heeft beslecht. Omdat de term ‘schoonheid’ harmonie en elegantie suggereert – en alles wat erbij hoort: toegankelijkheid, lieflijkheid, de afwezigheid van conflict – klinkt hij vandaag bepaald passé. Dada en Duchamp hebben het begrip bijgezet in het museum. Voortaan zal kunst niet meer over schoon of lelijk gaan, maar over interessant, spannend en zelfs verrassend. De prille surrealist André Breton gelooft nog slechts in een beauté convulsive: voor hem is echte schoonheid schokkend, stuiptrekkend, morsig, toevallig.

Bon,schoon kan dus ook lelijk zijn. Zelfs voor de modale westerse grootstadsbewoner is dat even slikken. Sinds de oeroude, ondergrondse band tussen schoonheid, gratie, goedheid en waarheid is doorgeknipt, nam de verwarring slechts toe. Hoe weten wij (nog) wat wij (nog) mogen bewonderen? En mag er in tijden van twijfel hoegenaamd bewonderd worden?

Bot. Tak. Gewei.

Weinig hedendaagse kunstenaars stellen het statuut van de artistieke schoonheid zozeer in vraag als Berlinde De Bruyckere. Vertel iemand dat je prachtig werk van haar hebt gezien, en je krijgt een reeks confronterende vragen terug. 59_Min_Berlinde De Bruycker Avignon 1.jpgOf je haar beklemmende, ongemakkelijk stemmende sculpturen en tekeningen wel met schoonheid mag associëren? Ja, is het antwoord dan – en lang niet alleen omdat ze ook technisch perfect zijn: liefdevol vormgegeven, met zorgzame handen gemodelleerd, aantrekkelijk en zelfs sensueel qua textuur en verhoudingen. Er schuilt een vreemd soort verontrustende aantrekkingskracht in deze animale, humane en plantaardige objecten in was, epoxy, ijzerdraad, textiel, huid en haar – en in hun equivalenten op papier. Het is de schoonheid van de wanstaltigheid, van de kwetsuur, van het onvermogen en het onbehagen: een lastige, knellende en vooral fysieke schoonheid. Het is kunst die zeer doet. Daarom zijn het ook lichamen die De Bruyckere ons laat zien – stukken van mensen en dieren, vormen die het midden houden tussen bot, tak, gewei en een stapel gekwetst kreupelhout in een loods. Zo weet zij zeker dat we niet alleen kijken, maar ook ‘voelen’.

Natuurlijk ‘werkt’ dit werk zo goed als overal waar je het opstelt: in de witte kubus van een galerie, in een verlaten pakhuis of een klassiek museum. Natuurlijk heeft het aan zichzelf genoeg, maar toch verdraagt het heel wat andere objecten in zijn buurt. De impact van dit ‘kwijnende vlees’ – dat Caroline Lamarche zo treffend beschrijft in haar korte essay over de beelden van De Bruyckere – is zo intens dat je de ruimte rondom vergeet. Toch kunnen de locatie en de opstelling deze onontkoombare objecten nog sterker maken. Dan doet zich een tweede mirakel voor: dat van de verhevigde, ingekookte schoonheid. De dubbeltentoonstelling Les Papesses in Avignon zat Berlinde De Bruyckere als gegoten. Wat er aan kunstwerken werd getoond, bleek slechts de helft van het verhaal te zijn. Minstens even belangrijk was de manier waarop ze zich tot elkaar en tot de ruimte hebben verhouden.

Weinig hedendaagse kunstenaars stellen het statuut van de artistieke schoonheid zozeer in vraag als Berlinde De Bruyckere

Op papier lijkt het recept van curator Eric Mézil een gooi naar gemakkelijk succes. Breng vijf beroemde vrouwelijke kunstenaars samen onder de verzamelnaam ‘de pausinnen’. Laat hun werk los in het laatmiddeleeuwse Palais des Papesen in de ruime zalen van de Collection Lambert, een stichting voor hedendaagse kunst in hetzelfde Avignon. Brouw vervolgens een vage theorie over confrontatie, dialoog en vrouwen in een mannenbolwerk. Drommen zomerse toeristen zullen uw deel zijn. Dat laatste heeft zich alvast voorgedaan, maar mijn intentieproces van daarnet doet de dubbeltentoonstelling absoluut geen recht. Les Papesses was een hoogst intelligente en toch toegankelijke expositie, maar vooral een esthetische ervaring van de eerste orde.

Dat heeft ook wel te maken met de keuze van de kunstenaars en de kwaliteit van hun oeuvre. Tussen het geboortejaar van de mythische beeldhouwster Camille Claudel (°1864) en dat van Berlinde De Bruyckere ligt precies een eeuw, waarin voorts nog Louise Bourgeois (°1910), Kiki Smith (°1954) en Jana Sterbak (°1955) het levenslicht zagen. De vijf vrouwen waren of zijn actief als beeldhouwer en enkele onder hen realiseerden performances, installaties, film of werk op papier. Zij hebben nog meer gemeen. Ook voor deze wereldsterren van de beeldende kunst loopt de verhouding met mannen – zowel privé als collegiaal – niet altijd over rozen. Claudel worstelde een leven lang met haar minnaar en concurrent Auguste Rodin, monstre sacré van de beeldhouwkunst. Voor een groot deel van haar werk putte Louise Bourgeois uit haar getormenteerde autobiografie, waarin mannen niet bepaald heldenrollen kregen toebedeeld. Dat de curator hen opvoert als ‘pausinnen’ is niet gelogen: allen oefenen zij een zekere invloed uit. Door het vijftal naar binnen te smokkelen in een labyrintisch gebouw als het pausenpaleis, de stenen incarnatie van een ideologie die vrouwen al eeuwenlang als tweederangsburgers behandelt, zorgt hij voor een late Wiedergutmachung – en voor een noodzakelijke knipoog die het al te serieuze discours van de hedendaagse kunst onderuithaalt.

Wanneer je het paleis betreedt en de statige eretrap naar de eerste verdieping oploopt, stel je vast dat de gestrengheid van de oude stenen het moet afleggen tegen dit vrouwelijke mollenwerk. Bourgeois zingt onophoudelijk aftelrijmpjes uit haar jeugd, terwijl onder de gewelven boven je hoofd een parade van lege jurkjes de weg naar boven wijst – het is een motief dat in de Collection Lambert hernomen wordt. Dat klinkt frivoler dan het bedoeld is, want bij nader toezien blijken enkele japonnen voorzien van wel heel lange mouwen – deze dwangbuizen herinneren aan het droeve lot van Camille Claudel, die dertig jaar van haar leven heeft doorgebracht in een gesticht in Montfavet, vlakbij Avignon. Wat er van haar medische dossier rest, is in de Collection Lambert samengebracht in enkele vitrines, als een stille getuige van het geweld dat de vrouw heeft verdragen. Ook op andere momenten in de dubbelexpositie kruist Claudel het pad van haar collega’s, en elke keer komt het aan als een vuistslag.

Erbarmen onder de spitsbogen

Natuurlijk is het pausenpaleis een ideale locatie voor een project als dit, en al even evident lijkt het tweede deel van dit diptiek met de vijf kunstenaressen – in een achttiende-eeuws stadspaleis dat intelligent werd vertimmerd tot een ruimte voor hedendaagse kunst – een aanvulling en een verdieping, maar geen plat de résistance. Boze tongen beweren dat je in het Palais des Papeseender wat kunt laten zien: de plek is zo indrukwekkend dat zij aan alles een dimensie zou toevoegen, als een soort van echo. Dat klopt niet. Om overeind te blijven moet je talent hebben.

59_Min_Berlinde De Bruycker Avignon 2.jpgOmdat het paleis door de eeuwen heen werd gereduceerd tot zijn naakte essentie, is het een schitterend decor: zuivere vorm, blote steen, een suggestie van geschiedenis. Weg is het meubilair, uitgewist het grootste deel van de wandschilderingen. Het lijkt wel alsof de tijd en de opeenvolgende generaties restaurateurs alleen de muren hebben overgehouden en het bouwwerk hebben getransformeerd tot een middeleeuwse burcht uit een oude Hollywoodfilm. Laat Les Papesses nu net het project zijn dat deze ruimte perfect tot zijn recht laat komen. Enkele werken wijzen zelfs naar de oorspronkelijke functie en het verleden van het gebouw. De wandtapijten die Kiki Smith heeft opgehangen in een torenkamer lijken er al jaren thuis te zijn. In de installatie ‘De prinses op de erwt’van Jana Sterbak (naar het sprookje van Andersen) leidt een torenhoge stapel matrassen de blik naar de spitsbogen van een andere, hoge zaal. Het is in deze ruimte dat alles op zijn plaats valt. Hier blijkt dat de curator geen genoegen neemt met het oeuvre van zijn vijf kunstenaressen, maar dat hij er goed gekozen artefacten uit de middeleeuwen en de renaissance mee laat rijmen.

Even verderop is het in de grote kapel dat de tentoonstelling zijn ritme vindt, in een opstelling die herinnert aan de ‘galerij van het leven’ die we weleens aantreffen in natuurhistorische musea. Natuurlijk kom je daar een reusachtige spin van Louise Bourgeois tegen – die doet het even goed op het terras van een hedendaags kunstencentrum en boven het graf van James Ensor in Oostende als in Avignon. Maar het echte genot schuilt in de details van allitererende lijven en echo’s die van het ene object naar het andere overspringen. Op een toontafel wachten kleine bronzen sculpturen van Camille Claudel onder glazen stolpen naast ‘stukken van mensen’ uit een ver verleden en sculpturen van De Bruyckere. Straks, in de Collection Lambert, zal een torso van Claudel rijmen met een verminkt onderlichaam in was van De Bruyckere, terwijl tekeningen van Louise Bourgeois een zaal verderop ogen als voorstudies voor De Bruyckeres beeld van een gehurkte vrouw met even bloedrode als eindeloos golvende haren.

Boze tongen beweren dat je in het Palais des Papes eender wat kunt laten zien. Dat klopt niet. Om overeind te blijven, moet je talent hebben

Zo kun je talloze spiegelingen construeren tussen objecten en de ruimte die ze omgeeft. Altijd weer is het wanstaltige, gevilde vlees dat De Bruyckere vormgeeft de spil van het verhaal. Relieken en jachttrofeeën wisselen elkaar af, een lijk op een snijtafel is evenveel waard als het paardenkadaver dat aan een haak is opgehangen. Kroon op het werk is de dubbele ‘man van smarten’ bij het altaar in de grote kapel van het Pausenpaleis. Elke figuur is hoog op zijn paal gespietst, en allebei wegen ze een ton. Het lijkt alsof ze altijd onder deze oeroude ogieven hebben gehangen. Hier in deze kathedrale ruimte, in dit griezelige, absolute bouwwerk voel je de polsslag van de geschiedenis, neem je het eeuwige onvermogen waar, en het fatale misverstand dat ons aan de gang houdt. Om dit alles naar boven te woelen hebben we de kunst uitgevonden.

Ach, kunst – het is wat. Natuurlijk hebben deze werken aan zichzelf genoeg: zij dragen trots hun eigen gratie of hun broeierige charme. Maar de dubbeltentoonstelling in Avignon laat zien dat een sculptuur, een schilderij of een tekening niet op zich hoeft te staan. Het is de zorg en de tact waarmee wij ze benaderen – bewaren, uitpakken, opstellen, schikken in een ruimte tussen andere objecten of in de geschiedenis zelf – die hun schoonheid en hun betekenis nog intenser doen oplichten en hen een omgeving aanbieden, een geheugen zelfs. Zij hebben curatoren nodig en suppoosten, hardnekkige fans en toevallige passanten, plekken die hen de ruimte geven. Een Museum voor Schone Kunsten, bijvoorbeeld – proef dat gekke woord van lang geleden – of een hedendaags equivalent. Een kunstwerk hoort er niet alleen voor te staan.

Eric Min is essayist en criticus. Hij publiceert over schilderkunst en fotografie.

Les Papesses liep van 9 juni tot 11 november 2013 in het Palais des Papes en de Collection Lambert in Avignon.