De antitragische reflex. Over het slot van Jonathan Franzens 'Freedom'

Door Frank Albers, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Literaire hypes gaan vooral over zichzelf: voor of tegen het boek waarvan iedereen zegt dat je het moet lezen. Frank Albers las Jonathan Franzens Freedom ook echt en vond het slot iets wezenlijks vertellen over de Amerikaanse cultuur. Of je het nu al gedaan hebt of niet: je zult het met scherpere ogen lezen.

In zijn nieuwe roman Freedom beschrijft Jonathan Franzen bijna zeshonderd bladzijden lang het weinige wel en het vele wee van Walter en Patty Berglund, een blank stel in het Midwesten van Amerika. We komen alles over ze te weten: hun familiegeschiedenis, hoe ze elkaar hebben leren kennen, hun gezinsleven met twee kinderen, hun twisten en hun al dan niet overspelige vriendschappen, de gestage versombering van hun echtelijke verbond, hun feitelijke scheiding. Anatomie van een burgerlijk huwelijk zou geen slechte ondertitel zijn geweest. Maar dan, in het allerlaatste hoofdstuk, gebeurt er iets verrassends: na een hiaat van zes jaar, een periode waarin Walter en Patty geen contact met elkaar hebben gehad, voegt de schrijver man en vrouw redelijk abrupt weer samen.

Walter verkoopt het huisje aan het meer waar hij die tijd alleen heeft gewoond, het stel verhuist terug naar New York, waar Patty haar oude baan weer opneemt, en klaar. Franzen geeft opvallend weinig uitleg bij deze spectaculaire hereniging. Voor een roman die uitmunt in psychologisch realisme is zo’n tournure op zijn zachtst gezegd verbazend. Hoe die bruuske wending te verklaren?

EEN HISTORISCHE PARALLEL

Het slot van Freedom deed mij denken aan het slot van The Scarlet Letter (1850). Op het eerste gezicht lijkt de afstand tussen het zeventiende-eeuwse Amerika in Hawthornes meesterwerk en Franzens epische roman over het contemporaine Amerika erg groot. Maar ook in Hawthornes roman doet zich een enigszins vergelijkbare wending voor. In beide gevallen lijkt die wending mij iets wezenlijks te vertellen over de Amerikaanse cultuur.

In Hawthornes roman wordt Hester Prynne door de puriteinen – in religieuze zin – van Boston verstoten omdat ze een kind uit een overspelige relatie heeft en weigert de identiteit van de vader te onthullen. Hester moet de scharlaken letter A op haar borst dragen, als het brandmerk van de overspelige vrouw (de A van Adultery), als haar ‘badge of shame’. De hele roman beschrijft hoe Hester zeven jaar lang aan de rand van de stad woont, als een ‘outcast woman’ die dankzij wat naaiwerk zichzelf en haar bastaarddochter in leven weet te houden. Maar in de ‘Conclusion’, de laatste zes bladzijden van de roman, schiet het verhaal plots vooruit: we vernemen dat Hester niet lang na de dood van haar wettige echtgenoot samen met haar dochter plotseling is verdwenen. Niemand weet waarheen, en, sterker nog, dat ze na ‘all those years’ even plotseling is teruggekeerd (zonder dochter) naar de gemeenschap die haar al die jaren zo gruwelijk had verstoten. Bovendien prikt ze vrijwillig de scharlaken letter weer op haar boezem: ‘She has returned (...) and resumed, – of her own free will (…) the symbol of which we have related so dark a tale.’ De betekenis van dat symbool is in de loop der jaren veranderd in haar tegendeel. bxp57806h

Het is die wending – die plotse tempoversnelling ook – en het ontbreken van elke duiding die deze wending psychologisch ook maar enigszins aannemelijk zou kunnen maken, die Franzens roman gemeen lijkt te hebben met die van Hawthorne. Waarom keert Hester terug naar haar puriteinse hel? Waarom keert Patty terug naar haar levensmoeë man? Dat zijn de vergelijkbare vragen die beide romans aan het einde oproepen en die in beide gevallen even nadrukkelijk onbeantwoord blijven. Hoe verschillend en zelfs onvergelijkbaar de levens van Hester Prynne en Patty Berglund verder ook mogen zijn, op een dieper niveau gebeurt in beide slothoofdstukken iets wat misschien wel typisch is voor de Amerikaanse cultuur in het algemeen: ze weigeren de logica van de tragedie te aanvaarden.

DE ANTITRAGISCHE REFLEX

Een tragedie is niet zomaar iets ergs. Een tragedie is een verhaal of een geschiedenis waarin iemand een calamiteit over zich afroept die hij juist door zijn eigen toedoen wilde vermijden. Een natuurramp is geen tragedie. Sterven aan kanker is erg, maar geen tragedie. Ja, een tragedie loopt altijd slecht af. Maar niet doordat de goden, het toeval of het noodlot toeslaan. Wel door het karakter en het gedrag van een personage dat de slechte afloop juist wilde verijdelen. De calamiteiten in een tragedie zijn dus nooit het gevolg van externe oorzaken, maar van een immanente logica die het tegenovergestelde bewerkstelligt van wat een personage had beoogd. Tragisch is: een oude koning wiens poging om zijn eigen erfenis vreedzaam te regelen door zijn eigen handelingen omslaat in het tegenovergestelde (King Lear). Tragisch is ook: een moeder die haar kind doodt omdat ze het wil behoeden voor de verschrikkingen van de slavernij (Beloved). Of een zoon die door de manier waarop hij de moord op zijn vader wreekt (onrechtstreeks) zijn eigen moeder doodt en ook zelf omkomt (Hamlet).

Patty Berglunds leven heeft onmiskenbaar tragische allures. Hoe harder ze probeert om een gelukkige vrouw, voorbeeldige moeder en echtgenote te worden, hoe dieper ze wegzinkt in eenzaamheid, frustratie, zelfbeklag, sherry. Meestal loopt het met zulke personages slecht af. Maar niet in Freedom. Hier wordt de logica van de tragische ontwikkeling in het slot nadrukkelijk ontweken.

Hoe intelligent en gefundeerd die kritiek op Amerika ook mag zijn, het ideaal ontsnapt altijd. Zelfs aan Jonathan Franzen

Dat ontwijken is typisch Amerikaans, in de mate waarin de Amerikaanse cultuur antitragisch is. Die antitragische reflex – het gaat hier niet over bewuste keuzes of strategieën – is een gevolg van het al even typisch Amerikaanse geloof in de mateloze veerkracht van het individu, dat zelfs de ergste crisis of dreiging transformeert in kracht, energie, en een aansporing tot zelfvernieuwing. Hoe vernietigend Amerikaanse cultuuruitingen ook zijn over het feitelijke Amerika – Franzens roman is er zelfs een goed voorbeeld van – toch draait die culturele zelfkritiek uiteindelijk meestal uit op een al dan niet expliciete herbevestiging van het geloof in de waarde van het ideale Amerika. De feiten worden bekritiseerd in naam van en ter verdediging van de idealen, zelden of nooit om die idealen zelf in vraag te stellen. Zo komt Amerikaanse culturele zelfkritiek vaak neer op een affirmatie van de utopische luchtspiegelingen waarop de cultuur nu eenmaal is gebouwd. Een boek als Walden van Henry David Thoreau begint met keiharde kritiek op het negentiende-eeuwse Amerika (‘this restless, nervous, bustling, trivial Nineteenth Century’), maar het boek transformeert die tot verwachting en belofte, tot een hoopgevende ode aan wat nog komen zal: ‘There is more day to dawn. The sun is but a morning star.’ In de Amerikaanse cultuur staan de feiten altijd onder curatele van de idealen, heden en verleden onder voogdij van de toekomst.

VRIJHEID?

Het zou me te ver voeren om die culturele continuïteit in ‘the American mind’ helemaal uit te spellen. Laat ik volstaan met de suggestie dat deze Amerikaanse double-bind is voortgevloeid uit het zonderlinge mengsel van apocalyptische angsten en utopische verwachtingen dat zo kenmerkend was voor het puriteinse denken dat in de zeventiende eeuw in Amerika aan land ging. Nog steeds zie je in de Amerikaanse cultuur – in film, retoriek, literatuur, cultuurkritiek – die curieuze dialectiek aan het werk. Eén recent voorbeeld. Onlangs publiceerde Martin Peretz, hoofdredacteur van het conservatieve blad The New Republic, een wel erg xenofoob artikel over moslims in de VS (‘I wonder whether I need to honor these people and pretend that they are worthy of the privileges of the First Amendment’). Daar kwam toen felle reactie op. Onder andere van de Amerikaanse kardinaal McCarrick, die zei: ‘This is not America. America was not built on hate.’ En David Saperstein, volgens Newsweek de invloedrijkste rabbijn van de VS, zei over diezelfde abjecte xenofobie jegens islamieten in de VS vandaag: ‘It cannot happen here in America in 2010.’ Wel… it does. Zowel de christelijke kardinaal als de joodse rabbijn bekritiseerde het islam-bashen van Peretz in naam van een verder geheel vaag gelaten ideaal Amerika waarvan de waarde impliciet werd bevestigd.

De logica van de tragedie staat haaks op het Amerikaanse geloof in wat Ralph Waldo Emerson ‘the infinitude of the private man’ noemde. Dat kan verklaren waarom zelfs een uitermate Amerika-kritische roman als Freedom uiteindelijk lijkt terug te deinzen voor de tragische ontknoping waar de hele roman op afstevende. Zo bekeken is de bruusk aangekondigde hereniging van Walter en Patty Berglund meer dan een ongeloofwaardig eind goed al goed. Het is de bevestiging van het geloof in de radicale vrijheid die ‘Amerika’ het individu toedicht. Die vrijheid is niet alleen ‘de vrijheid die je hebt om je leven op geheel eigen wijze te verkankeren’, zoals Walter Berglund opmerkt. Het is ook de vrijheid om telkens weer te ontsnappen uit de hel die mensen soms in hun eigen leven aanrichten. De terugkeer van Patty bevestigt – net als de terugkeer van Hester – de triomf van de radicale individuele vrijheid over de onontkoombare tragiek van het bestaan. De wending in het slothoofdstuk van Freedom bevestigt de kern van een typisch Amerikaans soort vrijheidsdenken waarvan de roman de implicaties en excessen genadeloos kritiseert. Hoe intelligent en gefundeerd die kritiek op de feiten van Amerika ook mag zijn, het ideaal ontsnapt altijd. Zelfs aan Jonathan Franzen.