Dat het niet schoon meer is

Door op Wed Nov 27 2013 20:26:40 GMT+0000

Honderd jaar geleden deed de Grote Oorlog de wereld bruusk ontwaken uit haar droom van vooruitgang, verlichting en beschaving. Ook kunstenaars voelden zich verantwoordelijk. De eeuwenlange drang naar schoonheid had enkel monsters gebaard. Marcel Duchamp trok zijn handen af van de schone kunsten, George Grosz hanteerde zijn penseel als een wapen in de klassenstrijd en Piet Mondriaan sloot zich op binnen een abstracte beeldtaal. Kunstcriticus Clement Greenberg haastte zich om ook deze niet-representatieve kunst te koppelen aan een verzetsideologie. Kunst had niet langer de luxe om zich te beperkten tot een esthetisch spel. Kunst moest de wereld een geweten schoppen. Kunst was politiek geworden.

En dat is ze ook gebleven, over Joseph Beuys’ Wirtschafswerte tot Ai Weiwei’s Fairytale. Vandaag verdwijnt het kunstwerk desnoods uit beeld. Tijdens het rekto:verso debat over de toekomst in Vooruit benadrukte Anne Teresa De Keersmaeker nochtans dat de vorm voor haar essentieel blijft. De estheet kan dus opgelucht ademhalen. Of toch niet? Want mag die vorm nog wel mooi zijn? Sinds pakweg Baudelaires fascinatie voor lelijkheid – hij vond Belgen trouwens zo lelijk dat ze onmogelijk in staat konden zijn om schoonheid te begrijpen – is afbraak van het schone de norm geworden. Lelijkheid heet immers contrair, terwijl schoonheid veelal doorgaat voor kritiekloos.

Schoonheid lijkt een taboe geworden. Gelukkig is er plastisch chirurg Jeff Hoeyberghs, die in 2014 zijn magazine JEFF lanceert ‘over schoonheid in al zijn vormen’. Zoals daar zijn: het lichaam, interieur, design, tuinen, juwelen en ook onze Vlaamse primitieven en de tapijtindustrie. Wie zegt dat schoonheid verloren is gegaan, vergist zich schromelijk. Ze is alom. Er zit zelfs een bloeiende industrie achter, die lifestyle en kunst op één lijn heeft getrokken met smaak en winst.

In de bijna evangelische discoursvorming over het belang van kunst hoor je ‘schoonheid’ nog zelden vallen.

Je vraagt je dan wel eens af waarom iedereen steeds meer geld spendeert aan het juiste esthetische decorum voor zijn dagelijks leven, terwijl die paar miljoen subsidie voor artiesten zo moeilijk liggen. Omdat een modieuze bh en het juiste behangpapiertje in de gang wel als nuttig worden ervaren, en de bloed-zweet-en-tranen-kunst van onze bekende ‘krijger van de schoonheid’ niet? Wellicht is het antwoord veeleer dat nogal wat kunst niet meer op dezelfde herkenbare manier ‘mooi’ is. Ook in de bijna evangelische discoursvorming van de cultuursector over het belang van kunst hoor je ‘schoonheid’ nog zelden vallen.

Schoonheid, kortom, is een dubbel probleem. Maatschappelijk speelt ze al te makkelijk de dienstmaagd van economische belangen, terwijl ze artistiek beladen is met zoveel zonden dat zelfs haar bewezen diensten er nog amper toe doen. Resultaat? Van alle aforismen die ooit over schoonheid zijn gepleegd, leest zelfs dat van Keats als gedateerd. ‘A thing of beauty is a joy forever’? De waarheid is dat mooie artikelen tegenwoordig vooral niet te lang mogen meegaan, terwijl de kunstenaar het niet meer als zijn taak ziet om vreugde of genoegen te leveren, laat staan dat hij daarvoor schoonheid als een middel zou zien. Vanzelfsprekend zijn er uitzonderingen. Maar schoonheid en kritiek lijken toch twee aparte werelden geworden.

Wake-up beauty

Dit nummer bevraagt dat schijnbare schisma, op zoek naar een schoonheid voor deze nieuwe eeuw. Dat klinkt als een onmogelijke missie, en dat is het ook. Het schoonste aan schoonheid is nu eenmaal wat zich niet in woorden vatten laat. Daarom wordt er over schoonheid zo vaak in clichés gesproken. Charlie Chaplin ergerde zich er al aan. ‘Ik heb weinig geduld met iets moois dat uitleg behoeft om begrepen te worden. Als het extra interpretatie vraagt van iemand anders dat de maker, vraag ik me echt af of het zijn doel heeft bereikt.’

Sorry Charlie, maar dat is precies wat meerdere auteurs in dit nummer doen. Ze proberen de schoonheid van werk dat ze mooi vinden weer te benoemen: Virginie Platteau over Stefan Hertmans’ Oorlog en Terpentijn, Eric Min over Berlinde De Bruyckere in Avignon, Vanity Celis over de film La Grande Bellezza, Thomas Werbrouck over de lelijke compilatieplaat Songs in the Key of Z, … Ook vijf kunstenaars leveren een beeldbijdrage rond één parel in hun eigen (toegepaste) discipline. Omdat we ons opnieuw moeten oefenen in de woordenschat van het schone. Wat is schoonheid juist? Hoe verhoudt ze zich tot kitsch, tot gruwel, tot techniek? De antwoorden zijn even divers als er auteurs zijn, maar net dat zegt alles. Schoonheid is geen vaste eigenschap van dingen. Ze ontluikt in het oog van de beschouwer. Lap, weer een cliché.

De vraag is vooral wat dat betekent, ook voor de samenleving als geheel. Yves Petry en Guy Cassiers verdedigen schoonheid als een vonk tot betrokkenheid, tot vitalisme: een antidotum tegen de spontane onverschilligheid onder alle overdaad van deze tijd. Christophe Van Eecke en Tom Van Imschoot vinden wervende maatschappelijke functies van schoonheid bij denkers als Elaine Scarry, Sianne Ngai en Wendy Steiner. Zij denken voorbij de afwerende norm van afgelopen eeuw. De kern van hun eigentijdse begrip van het schone ligt in wat Dante al wist: ‘Schoonheid wekt de ziel tot actie.’

PS Kom op maandag 16 december naar ‘De andere kant van het buitenland’: het debat van rekto:verso en KVS over internationalisering. Chris Dercon gaat in debat met Jan Lauwers, Thomas Bellinck, Guy Gypens en Alain Platel over de zin van internationaal spelen. En van januari tot mei 2014 houden rekto:verso en CAMPO vier debatten over kunst en samenleving, in aanloop naar de stiefmoeder aller verkiezingen.