Dat is er aan de hand in Nederland

Door op Mon Jan 16 2012 07:50:28 GMT+0000

De bezuinigingen op de Nederlandse kunstensector bleken voor Halbe Zijlstra en de zijnen nauwelijks meer dan een hamerstuk. In een discussie van enkele uren probeerden politici uit de oppositie nog om de ruwe kantjes van de plannen af te schuren, maar het mocht niet baten. De korting van 210 miljoen euro op een totale begroting van 820 miljoen euro was een feit. Shervin Nekuee riep in de rekto:verso van september de kunstensector op om de hand in eigen boezem te steken, creativiteit en initiatief te tonen. Hij schoot op de pianist.

Wat is er aan de hand in Nederland, vroeg Nekuee zich af. Elk gefundeerd antwoord begint bij een analyse van de politieke besluitvorming. Een democratisch politicus houdt rekening met verschillende standpunten en weegt die mee in zijn beleid. Hij realiseert zich waar de échte macht ligt. Hij is niet alleen in staat moeilijk beleid goed uit te leggen aan hen die het treft, maar ook bereid om waar mogelijk compromissen te sluiten. Staatssecretaris voor cultuur Halbe Zijlstra faalt op elk van die punten. Stijf en hardnekkig hield hij vast aan zijn snode plannen. Toen er hard geprotesteerd werd, toonde hij zich blind en doof. Sterker nog: Zijlstra verscherpte zijn maatregelen nog en voerde ze versneld in. ‘Dat zal die linkse hobbyisten leren!’, zag je hem denken. Op de hartenkreet ‘Nederland schreeuwt om cultuur!’ reageerde hij met de cynische opmerking ‘cultuur schreeuwt om subsidie’, om daarna ad hoc de btw op de kunsten te verhogen. Het ligt binnen de bevoegdheden van de staatssecretaris om deze beslissing buiten de Tweede Kamer om te nemen. Democratisch is het allerminst.

49.5_Weerheijm_HakbijlZijlstra.jpgTerecht merkte musicoloog en dichter Samuel Vriezen destijds op zijn weblog op dat de manier waarop de kunstensector met Halbe Zijlstra in overleg wilde treden, veel te vriendelijk en veel te coöperatief was. Vriezen vond dat de sector zich, gezien de houding en de taal van Zijlstra, een regelrecht vijandige houding had moeten aanmeten en elke vorm van samenwerking had moeten boycotten. Ook andere kunstenaars en sympathisanten mengden zich in de discussie, die zich deels op facebook afspeelde, deels op fora en weblogs en deels op straat (vooral tijdens de Mars der Beschaving). Opvallend was de impliciete conclusie dat het tijdperk van redelijkheid, samenwerken, meedenken en constructief naar oplossingen zoeken tot het verleden leek te horen. Ik beperk me nu tot de kunstensector, maar deze tendens lijkt ook in andere sectoren een feit.

Kan de kunstensector op eigen kracht functioneren? Ja, mits visie en redelijkheid van overheidswege. Wat Zijlstra zegt te willen bereiken – initiatief en creativiteit, een zelfstandige kunstensector – staat haaks op het te verwachten resultaat van zijn maatregelen. Ik wijs niet alleen op de paradox tussen dit tegen subsidie gerichte kunstbeleid en het heilige huisje van de hypotheekrenteaftrek van Zijlstra’s eigen VVD (de overheidssubsidie voor huiseigenaars, kosten in 2011: ruim 12 miljard). Ik wil ook wijzen op inconsequenties binnen Zijlstra’s eigen plannen.

KUNSTSUBSIDIE IS BESCHAVING

De West-Europese geschiedenis van de kunsten vertoont, als het om financiering gaat, een algemene ontwikkeling van het gebonden zijn van de kunstenaar naar persoonlijke, financiële en artistieke vrijheid. Na eeuwen waarin kunstenaars veelal verbonden waren aan hoven, kloosters, kerken en mecenaten, braken enkele eeuwen aan waarin veel kunstenaars zich opmerkelijk meer vrijheden konden veroorloven. Een korte schets uit de Lage Landen: schrijvers waren vroeger veelal gebonden aan een rederijkerskamer met financiële steun van een mecenas (Vondel) of aan andere beroepen (Cats was jurist en politicus, Focquenbroch armendokter, Eduard Douwes Dekker ambtenaar). Gaandeweg konden vele schrijvers zich ‘vrijvechten’ en hun tijd aan het schrijven besteden, te beginnen bij de verlate Romantiek van de Tachtigers. Schrijvers als Willem Elsschot en Slauerhoff, die nog schreven naast hun beroep, maakten meer en meer plaats voor de full time auteur/kunstenaar: Harry Mulisch, Hugo Claus, Peter Verhelst.

Ik zie die ontwikkeling als een logisch effect van de maatschappelijke vooruitgang van de westerse beschaving. We sluiten kunstenaars niet meer op, zelfs niet als ze maatschappijkritisch zijn of hun werk iets anders aanhangt dan ‘de westerse ideologie’. We tonen onze vrijheid en beschaving door kunstenaars een podium te bieden. Historisch bekeken is dat vrij uniek. Twee eeuwen geleden was Oostenrijk nog een politiestaat, waarin staatshoofd Klemens von Metternich ook kunstenaars liet vervolgen. En met de Oost- en Zuid-Europese dictaturen van de twintigste eeuw vers in het geheugen is het allerminst vanzelfsprekend dat een kunstenaar, ook in ons ‘beschaafde’ werelddeel, de vrije ruimte krijgt. Zelfs niet in een land als Nederland, dat een aanmerkelijk minder gewelddadige recente geschiedenis kent. Juist door vrijheid, welvaart en vrede is de symboliek van Nederland internationaal van enorm belang.

Shervin Nekuee beweert dat kunstenaars zichzelf intussen buiten de maatschappij hebben geplaatst. Dat kunstenaars maatschappelijk zelfs min of meer ‘nutteloos’ zijn geworden. Maar wie kunstenaars puur als maatschappelijke pionnen wil zien, heeft een kokervisie op de kunsten. Dat is zoiets als zeggen dat alle primaten mensen zijn. Het subsidiëren van kunstenaars lijkt een luxe, die nog niet zo heel lang vergund wordt. Maar het is niet minder dan een essentieel voortvloeisel van eeuwen maatschappelijke ontwikkeling.

DE PARADOX VAN ZIJLSTRA

Zijlstra’s kunstbeleid staat haaks op de historische ontwikkeling van de kunsten. Vanuit een ‘liberaal’ standpunt houdt hij vol te willen handelen met de beste bedoelingen voor (de verzelfstandiging van) de sector, maar zijn beleid wijst een heel andere richting op. Zo merkte Ramsey Nasr in zijn toespraak op het Haagse Malieveld al op dat Zijlstra meer eigen inkomsten van de kunsten verwacht, maar tegelijk wel een btw-verhoging invoert – geld dat niet naar de kunsten, maar naar de staatskas gaat.

Een nog duidelijker inconsequentie is het geheel of gedeeltelijk schrappen van subsidies aan instellingen die juist aan Zijlstra’s eisen voldoen. Ik citeer Nasr: ‘Uitgerekend de culturele organisaties die voor een hoog percentage aan eigen inkomsten hebben gezorgd, dreigen hun subsidies te verliezen: het Oerol Festival bijvoorbeeld, en Orkater. Beide zijn publiekstrekkers. Beide moeten weg.’ Niet alleen kunnen genoemde organisaties zonder (gedeeltelijke) subsidies onmogelijk bestaan, ook past Zijlstra het omgekeerde principe toe. Een voorbeeld: 4% van de inkomsten van het Amsterdamse Concertgebouw bestaat uit overheidssubsidie. Dat bedrag wordt door Zijlstra in stand gehouden, terwijl het voor het Concertgebouw geen noodzaak lijkt: ‘Die 4% is natuurlijk bijzonder belangrijk en zeer welkom, maar niet van levensbelang in deze organisatie', zegt Jolien Schuerveld, directrice van het Concertgebouw Fonds. Diverse kleinere muziekinstellingen zijn echter wel gekort – instellingen die onder meer het Concertgebouw en de muzikale wereld voeden, en die nu dreigen te verdwijnen. Voor het kwalitatieve welslagen van het Concertgebouw is die infrastructuur veel belangrijker dan die 4%. Wat zijn nog de mogelijkheden van het Concertgebouw ná deze kaalslag? Ook de volledige subsidie voor de Nederlandse literaire tijdschriften verdwijnt. De enige reden die Zijlstra opgeeft: ‘de tijdschriften trekken te weinig lezers’. Het zal Zijlstra een zorg zijn dat dit precies de reden is waarom een niet-commercieel tijdschrift subsidie ontvangt.

49.5_Weerheijm_ArtGalleryClosed.jpgDe ironie wil dat Halbe Zijlstra zijn beleid verdedigd heeft met het argument dat de kunstwereld moet leren zijn eigen boontjes te doppen, en niet afhankelijk moet zijn van de overheid. Ja, dat zal blijken – maar niet omdat Halbe Zijlstra een visionair is, of omdat hij het beste voorheeft met de kunstwereld. Ervaring leert dat verreweg de meeste bezuinigingen, hoeveel tegenstand ze ook oproepen, vrijwel nooit worden teruggedraaid door opvolgende kabinetten. Nieuwe investeringen zijn mogelijk, maar zullen waarschijnlijk uitblijven. In de crises rond de euro en een paar half failliete EU-landen heeft de Nederlandse overheid het de komende jaren druk genoeg met bezuinigingen om een financiële ramp te voorkomen. De gasbel onder Slochteren (de grootste inkomstenbron van Nederland) slinkt intussen zienderogen. En dan zijn er nog de voorspelde grote problemen die ons later deze eeuw nog wachten, rond vergrijzing, energie en voedsel.

Met liberalisme heeft het allemaal niets te maken: dit beleid lijkt meer op dat van de conservatieve Amerikaanse Republikeinen, die alles wat naar ‘overheidsinmenging’ riekt, zonder mededogen willen uitroeien. De maatregelen zijn te streng, te Rücksichtslos, te veel en te snel. Tijd om nieuw beleid te ontwikkelen is er nauwelijks, geld voor alternatieven evenmin. De infrastructuur wordt grotendeels kapotgeslagen, de verwachte tienduizend werklozen zijn slechts tienduizend van de vele ernstige gevolgen.

TERUG NAAR DE ACHTTIENDE EEUW

De grootste inconsequentie wacht ons in de toekomst, als we proberen voorspellen wat deze bezuinigingen concreet betekenen voor de Nederlandse kunsten. Na het kabinet-Rutte zullen ze nog slechts een schaduw van zichzelf zijn. Tussen de problemen waar de Nederlandse overheid de komende jaren een antwoord op moet vinden, zal de kunstensector hooguit in de marge staan – en dat net nu er de laatste decennia eindelijk een kentering te ontdekken viel in het eeuwige gebrek aan aandacht waaronder de kunsten in Nederland lijden. Het is immers een utopie dat de sector erin slaagt om voldoende geldbronnen aan te boren om het bloeiende kunstklimaat dat Nederland kent, in stand te houden. Artiesten en kunstinstellingen zullen zich moeten beroepen op geldstromen die enkele eeuwen geleden zijn beginnen op te drogen. In het beste geval zullen er weer mecenaten in het leven geroepen worden. Artiesten zullen ander werk moeten zoeken, of hun kunstproductie puur moeten afstemmen op de smaak van mogelijke afnemers.

Of dat een nieuwe wind zal doen waaien door de kunst, zoals Zijlstra beoogt? Toen kunstenaars vroeger afhankelijk waren van een mecenas, stond respect voor kunstenaars buiten kijf, maar kwam het grootste deel van de bevolking niet of nauwelijks met kunst in aanraking. Binnenkort dreigt het omgekeerde. De nivellering of zelfs regelrechte vervlakking van de samenleving (door het postmoderne samenvoegen van hoge en lage cultuur) heeft ervoor gezorgd dat meer mensen met kunst in aanraking kunnen komen, maar ook dat veel kunst tegelijk niet alleen onbegrepen blijft, maar ook geen respect meer geniet. Het volk betaalt, dus het volk bepaalt. Het volk snapt veel kunst niet en vindt het aanstellerij.

In de moderne ‘democratie’ hoevende kunsten waarschijnlijk niet meer te vertrouwen op het mecenaat zoals dat enkele eeuwen geleden bestond. De vox populi zal wel bepalen welke kunst ‘mag’ bestaan, en welke niet. Daarmee dreigt de kunst een variant van IKEA te worden. In het utopische gevalzullen kunstenaars zich openlijk engageren, in praktijk nemen ze waarschijnlijk nauwelijks die moeite, en kiezen ze eieren voor hun geld. Engagement verkoopt niet, of pas lang na afloop van de halszaak. Mogelijks ontstaat er zoiets als een verstopt engagement, in de marge. De toekomst van Zijlstra’s beleid wordt dan ook ofwel ‘artistiek populisme’, ofwel puur pragmatisme. Hermetische kunst is al net zo kansloos als maatschappijkritische kunst. Een klein groepje liefhebbers zal wellicht nog een gammel kunstgebouwtje in stand houden. Kunstenaars zullen schuilen in ‘normale’ banen en hooguit in hun vrije tijd met kunst bezig zijn. Zoals de lucky few van weleer, die jurist, dokter of ambtenaar waren. De rest zal moeten behagen of moeten verdwijnen.

Halbe Zijlstra wilde de kunstsector vernieuwen. Wrang genoeg werkt zijn beleid juist het tegendeel in de hand: een sector die functioneert volgens achttiende-eeuwse conventies. Zo hangen de kunsten er weer zielig bij, in het land van goedkoop cynisme.

Roel Weerheijm (1983) studeerde Nederlandse taal- en letterkunde. Hij is dichter, essayist en redacteur en werkt voor / schrijft in onder meer Kluger Hans, Awater en Deus ex Machina.