Cultuurfinanciering in Brazilië: een inspirerend model

Door op Mon Mar 18 2013 17:59:49 GMT+0000

Al heeft Brazilië pas sinds 1985 een ministerie van Cultuur, en bedraagt het bbp per capita er maar een kwart van het Belgische, toch wist het Zuid-Amerikaanse land de voorbije jaren een brede waaier aan culturele activiteiten aan te bieden. Die positieve ontwikkeling is mee te danken aan de – niet onomstreden – Wet Rouanet, die sinds 1991 privépersonen en bedrijven prikkelt om geld te stoppen in cultuurprojecten. Een uiterst interessant voorbeeld voor België, waar de budgetten voor cultuur de komende jaren waarschijnlijk niet zullen toenemen…

Héliopolis, de grootste favela van São Paulo. In 1996 keek de hele stad met lede ogen toe hoe een groot stuk van deze achtergestelde buurt in vlammen opging. Onder hen bevond zich ook maestro Baccarelli, die toen besliste om zijn levensdroom waar te maken: muziek- en zanglessen geven aan kansarme kinderen uit de wijk en met hen een symfonisch orkest en koor oprichten. Vandaag is het hekwerk van het hoge blauworanje gebouw van het Baccarelli-instituut in Héliopolis onderaan gedecoreerd met muzieknoten. Het straalt positivisme uit in een straat die veelbetekenend de ‘Weg der Tranen’ heet. De muzikale opvoeding van het instituut geeft jongeren en families uit de buurt een doel, stimuleert hen om discipline en doorzettingsvermogen te ontwikkelen en houdt hen weg van – vaak lucratieve – criminele activiteiten. Het helpt de buurtbewoners dromen in een wijk waar ze dagelijks geconfronteerd worden met de rauwe realiteit. Zij die uiteindelijk geselecteerd worden voor het symfonisch orkest, een mengeling van professionele muzikanten en de beste leerlingen uit de academie van Baccarelli, wacht bovendien een mooi loon en internationale bekendheid. Het orkest scheert immers hoge toppen in Brazilië en speelde ook al op verscheidene internationale festivals. Meermaals bracht het Héliopolis positief in het nieuws: een welkome afwisseling voor de berichtgeving over misdaden en drugsdealers.

56_DeSloover_1_Instituto Baccarelli, Heliopolis.jpgHoe slaagt dit bijzondere sociale én artistieke project erin te overleven? Op de website van het Baccarelli-instituut staat het klaar en duidelijk te lezen: ‘Het werk van het Baccarelli-instituut is enkel mogelijk door de ondersteuning van de Wet Rouanet van het Ministerie van Cultuur en de sponsoring van onze private partners. Aan al onze partners heel erg bedankt!’ Zonder private steun zou het voor dit project simpelweg onmogelijk zijn geweest om zich verder te ontwikkelen in Brazilië. Dit soort initiatieven, die ook in Venezuela erg succesvol blijken – daar verstrekt El Sistema nu muziekles aan meer dan 350.000 kinderen – hebben dus ongetwijfeld niet alleen culturele, maar ook sociologische en economische gevolgen.

Maatschappelijk verantwoord ondernemen

Een van de belangrijkste sponsors van het Instituto Baccarelli is Petrobrás. In rekto:verso werd ooit de kritiek geopperd dat het stimuleren van cultuur met private financiering enkel in het voordeel speelt van megaproducties waarbij het investerende bedrijf zeker is van voldoende publieksbereik en/of winst. Een blik op de website van Petrobrás leert echter dat de Braziliaanse energiereus een breed gamma aan projecten ondersteunt, gaande van een dansensemble tot films met internationale allures. Het bedrijf is de gulste private gever aan de Braziliaanse kunsten. In 2011 ondersteunde het de culturele sector met een bedrag van bijna 113 miljoen reais: dit is aan de huidige wisselkoers maar liefst 43,5 miljoen euro, of bijna de helft van het budget van de Vlaamse meerjarige kunstsubsidies in 2012. Petrobrás ziet die investeringen in de cultuursector als een mogelijkheid tot maatschappelijk verantwoord ondernemen, om te tonen dat het iets teruggeeft aan de samenleving die het bedrijf mee groot heeft gemaakt. De projecten worden dus eerder geselecteerd om hun maatschappelijke relevantie dan om de mogelijke winstrealisatie. Petrobrás staat hier binnen het Braziliaanse cultuurlandschap trouwens niet alleen in: de grootste Braziliaanse bedrijven bevinden zich allen in de top tien van belangrijkste cultuurmecenassen.

De grootste Braziliaanse bedrijven bevinden zich allen in de top tien van belangrijkste cultuurmecenassen

Hoewel private cultuurfinanciering in Brazilië – net als in vele andere landen – niet onbesproken is, moet er erkend worden dat het de staat simpelweg aan middelen ontbreekt om voor cultuur een quasi-exclusieve investeerder te zijn in een land met zo’n uigestrekt grondgebied, zo’n grote culturele diversiteit en zulke enorme sociale verschillen. Het openplooien van de financieringsmogelijkheden naar bedrijven en individuen heeft het dan ook mogelijk gemaakt om meer projecten te bekostigen en meer mensen te bereiken. Producenten die hun projecten vroeger niet konden realiseren door het beperkte cultuurbudget van de federale staat, kunnen nu zelf op zoek gaan naar zowel publieke als private middelen. Tegelijk kunnen artistiek erg experimentele of innovatieve projecten, die slechts een beperkt publiek zullen bekoren, aankloppen bij het (publieke) Nationale Cultuurfonds, dat een alternatief vormt voor de financiering door een privésponsor.

De Wet Rouanet

Het wettelijke kader waarbinnen bedrijven en privépersonen de Braziliaanse culturele sector kunnen ondersteunen, heet het ‘Nationaal Programma ter ondersteuning van de cultuur’ (het Pronac). Het werd opgestart na de goedkeuring van de Wet Rouanet in 1991. Deze wet geeft privésponsors een fiscale vrijstelling en betekende voor vele culturele organisaties een ware kentering. In één klap werden hun financieringsmogelijkheden veel groter.

56_DeSloover_3_Sponsored by Petrobras.jpgHet is verhelderend om even in te zoomen op de specifieke aanvraagprocedure die culturele organisaties binnen dit programma doorlopen. Projecten worden eerst ingediend bij het ministerie van Cultuur. Zij kunnen één of meerdere domeinen beslaan: theater, dans, circus, muziek, literatuur, plastische en grafische kunsten, handwerk, cultureel erfgoed (musea en collecties) of audiovisuele kunsten (tv en radioprogramma’s, nationale festivals...), maar ook mengvormen hiervan. Een commissie bekijkt vervolgens zowel de inhoudelijke kwaliteit en creativiteit als de zakelijke haalbaarheid – klinkt bekend in de oren – en beslist of het project wordt goedgekeurd, verworpen of tijdelijk van de agenda wordt gehaald. In deze commissie zetelen niet alleen de minister van cultuur en een aantal vertegenwoordigers van cultureel-artistieke organisaties, maar ook een afgevaardigde van het nationale bedrijfsleven.

Vanaf hier verschilt de procedure opvallend van de onze: pas als een projectvoorstel aanvaard is, begint de echte zoektocht naar financiering. De indiener kan dan zowel op zoek gaan naar private als naar publieke middelen. Voor publieke financiering wordt er aangeklopt bij het Nationaal Cultuurfonds, op voorwaarde dat het project binnen de uitgetekende beleidslijnen van het ministerie van Cultuur valt. Dit Cultuurfonds kan ook projecten steunen die in geen enkel ander (financierings)model passen. Het verleent uitverkoren projecten ofwel subsidies ofwel een lening.

Het tweede en belangrijkste financieringsmechanisme voor Braziliaanse cultuurprojecten is het toekennen van een fiscale vrijstelling in ruil voor betalingen aan de cultuursector. De Wet Rouanet schept namelijk de mogelijkheid om maximum 4 tot 6% van de verschuldigde inkomensbelasting te investeren in culturele initiatieven. Die private ondersteuning kan twee vormen aannemen: schenking of sponsoring. Bij een schenking is het verboden om op welke manier dan ook reclame te maken voor de schenker. In het geval van sponsoring mag de sponsor zijn naam wel duidelijk vermelden. Hij krijgt ook een deel van het uiteindelijke product – cd’s, theatertickets, magazines… – ter beschikking.

Extra effecten

Deze verruimde vorm van cultuurfinanciering lenigt niet alleen financiële noden waarvoor het Braziliaanse ministerie van Cultuur onvoldoende middelen heeft. Net als bij ‘crowdfunding’ krijgt de private investeerder ook meer inspraak in wat hij op cultureel vlak zelf graag gerealiseerd wil zien. Een investering in een cultuurproject kan zo benaderd worden als de aankoop van een kunstwerk, waarbij men betaalt voor wat men graag wil hebben. Bovendien kan dit soort investeringen bedrijven ook handig uitkomen om aan te tonen dat ze maatschappelijk verantwoord ondernemen en/of om aan culturele marketing te doen. Zo toonde de Braziliaanse onderzoeker Neves in 2002 aan dat bedrijven met een verschrikkelijk slechte reputatie er in de publiek opinie opvallend op vooruitgaan, zodra ze zich verbinden aan grote cultuurprojecten. Hun eerdere zonden worden door het publiek ‘vergeven en vergeten’ .

56_DeSloover_4_BRASIL-ES-CULTURA.jpgDat een en ander ongewilde gevolgen kan hebben, hoeft natuurlijk geen betoog. Daarom werd recent een wetsvoorstel tot hervorming van de Wet Rouanet ingediend. Die beoogt onder meer de culturele diversiteit van het hele land te waarborgen door een correctie op de concentratie aan middelen in het economisch sterke zuidoosten, waar de meeste Braziliaanse bedrijven gevestigd zijn. Daarnaast zouden er hogere percentages van fiscale vrijstelling komen voor erg experimentele projecten die slechts een beperkt publiek aanspreken, of voor projecten die zich richten op onderontwikkelde regio’s. Tegelijk zou het Nationaal Cultuurfonds worden versterkt, zodat het een waardig alternatief kan blijven vormen voor het privé-initiatief.

Brazilië-België: 1-0

Kan deze opgebouwde Braziliaanse expertise ons eigen cultuurbeleid inspireren? Natuurlijk zou het kort door de bocht zijn om het Braziliaanse cultuurmodel zomaar over te planten naar ons belgenlandje. Context en geschiedenis zijn totaal verschillend. Het Braziliaanse probleem van economische ontwikkeling en de bijhorende concentratie aan middelen stelt zich hier bijvoorbeeld veel minder. En toch kan het helpen om ook in België de deur wat meer open te zetten voor de private sector. Indien de staat inspraak behoudt in de selectie van projecten, kunnen beide genoemde financieringsmodellen in economisch moeilijke tijden een harmonieus geheel vormen.

Belgische bedrijven zouden investeringen in de culturele sector kunnen aangrijpen om aan culturele marketing te doen of een ‘cultural responsible enterprise’-stempel te ontvangen. Een fiscale vrijstelling kan daarbij een mooie incentive zijn. De 150 miljoen euro die Belgische ondernemingen dankzij de tax shelter al in de Belgische filmsector hebben geïnvesteerd, toont aan dat daarvoor wel degelijk interesse bestaat. Waarom zouden cultuurminister Joke Schauvliege en haar Franstalige collega Fadila Laanan die maatregel in overleg met de federale regering niet kunnen uitbreiden tot de bredere cultuursector?

Het kan helpen om ook in België de deur wat meer open te zetten voor de private sector

Zelfs als bepaalde Braziliaanse nefaste gevolgen van private financiering ook hier opduiken, hoeft dat nog niet problematisch te zijn. Laat private bedrijven maar investeren in makkelijker commercialiseerbare producties zoals festivals, musicals, grote theatertournees met bekende namen, … Zo komt er juist meer publiek geld vrij voor andere projecten, en wordt de financiering van de cultuursector op de langere termijn beter gegarandeerd.

Alleen moet de overheid daarvoor wel eerst het passende kader scheppen, zoals de Wet Rouanet leert. Waarom geen begeleidend kenniscentrum voor culturele organisaties die zich willen heroriënteren? Hoe verklein je in Vlaanderen de brede kloof tussen het Kunstendecreet en Cultuurinvest, dat nu enkel grote winstgevende producties bedient? Kan het stimuleringsfonds Flanders Art, waarvoor Schauvliege zopas haar plannen bekendmaakte, die leemte vullen voor commercieel ‘moeilijkere’ producties – zoals het Nationaal Cultuurfonds in Brazilië doet – om de diversiteit van het eigen cultuurlandschap te verzekeren? Net als in Brazilië kan het verder de moeite lonen om ook natuurlijke personen in dit proces te betrekken, zeker gezien het groeiende succes van crowdfunding. Een rijke kunstverzamelaar van Afrikaanse kunst kan bijvoorbeeld interesse tonen om een tentoonstelling over zijn eigen passie te organiseren en er zelf de duiten voor op tafel te leggen. Waarom hem daarvoor niet belonen en het geld aanvaarden in de cultuurpot?

Deze beschouwing is geenszins een pleidooi om de bestaande cultuursubsidies af te schaffen. Wel kan meer diversificatie van middelen ons cultuurlandschap alleen maar ten goede komen. Het voorbeeld van Brazilië, waar dit financieringsmodel ontstond uit een economische noodzaak, en de lessen die er daar reeds uit getrokken zijn, kunnen ons helpen om de eerste valkuilen te vermijden en het meteen goed te doen, wanneer we het   huidige cultuurbeleid op een gezonde manier in vraag stellen.

Flore De Sloover is econome bij de Nationale Bank van België. Ze woonde en werkte zelf een jaar in Brazilië en schrijft momenteel een scriptie over het buitenlands beleid van Brazilië onder president Lula, in het kader van haar masteropleiding 'Diplomatie en Internationale Betrekkingen'.