Cultureel darwinisme: naar een kunstenlandschap van de besten?

Door Mia Vaerman, op Wed Jun 03 2015 05:28:59 GMT+0000

De metaforen die gebruikt worden om een samenlevingsmodel te typeren, zeggen veel over de tijdsgeest. Ook in het discours over cultuurbeleid en over podiumkunst zijn de vergelijkingen en beeldspraak niet gratuit. Een pleidooi voor herwaardering van een breed middenveld – binnen de podiumkunsten en daarbuiten.

Beelden bedriegen. Niet alleen in de media, ook in ons denken. Toen Guy Cassiers op 24 maart 2015 in het Campo-debat, Cultuurhuizen: hoe groter, hoe beter, het zandlopermodel bovenhaalde (een beeld van socioloog Rudy Laermans), was iedereen mee. Het model verdedigt de idee van veel jong talent onderaan de ladder, veel meesterschap bovenaan, en tussenin de schaar erin. Deze zandloper leek ineens dé oplossing voor overproductie in de podiumkunsten. En dan nog op voorstel van de sector zelf! Iedereen gelukkig?

66_Vaerman_survival-of-the-fittest.jpgGoeie metaforen verhelderen. Het beeld van democratie als een schip op open zee – aanpassen en herstellen kan alleen onderweg – spreekt voor zich. Filosofie teert voor een groot deel op   metaforen. Maar dat er vertekening mee dreigt, toonde Douwe Draaisma aan in zijn boek De Metaforenmachine uit 2003. Elke tijd creëert zijn eigen metaforen, en omzeilt er zijn taboes mee. Vervang het plaatje van de zandloper door het korset met wespentaille, zelfde vorm, en meteen doemt de gesel van het keurslijf voor de geest.

De idee dat het middenveld van theater- en dansgezelschappen in Vlaanderen met zachte dwang en natuurlijke zwaartekracht kan worden ingesnoerd, is fout. Sinds de theatergolf van de jaren 1980 is dat midden uitgedijd tot een mollig ronde figuur. De sector spreekt liever van een ruit. Grote gezelschappen met een bende acteurs ruimden veld voor vele kleine troepen met een minimum aan vaste medewerkers. Zo'n rijk, divers landschap past niet in het korset – net zomin als een gezond lijf in een rijgpakje. De strijd tegen de baleinen was ooit een felle emancipatiestrijd. Ook tegen het zandlopermodel binnen de podiumkunsten moeten we in verzet.

The survival of Darwin

Over nog een andere gevreesde beeldspraak werd niet meer gerept op het derde 4x4-debat in Campo. _'_Misschien moet ik het toch weer opvoeren: Survival of the fittest' grapte Vlaams minister van cultuur Sven Gatz op het Folio-debat van 19 december in Bozar. In de discussie met enkele gewezen ministers van cultuur werd naast de Darwiniaanse metafoor ook gretig managementjargon opgedist. Krimpende middelen en nood aan grotere rentabiliteit. Minister Sven Gatz debatteert, luistert en zoekt in zijn wittebroodsmaanden verwoed. Dat siert hem. Alleen mag hij evengoed gewaarschuwd worden voor het gevaar van vertekenende beeldspraak.

Het middenveld wegmaaien om ruimte te scheppen, is tegelijk de wortels van ons levendige theatermodel rooien.

Nog eens drie maand eerder vertelde hij in De Ochtend op Radio 1 dat een aantal middelgrote instellingen het 'niet goed genoeg doen'. 'Een aantal cultuurhuizen komt op de grens van levensvatbaarheid. Het zou kunnen dat die verdwijnen.' Dat klinkt als survival of the fittest, stelde de journalist  'Het leven is ook zo. De besten blijven bestaan, ook in cultuur.' Soms valt een nieuw concept zo uit de lucht. Laat ik er ook maar een lanceren, om dit denken beter te duiden: 'cultureel darwinisme'. Ik leg het even uit…

In Identiteit beschrijft Paul Verhaeghe hoe onze identiteitsontwikkeling bepaald wordt door de context waarbinnen we opgroeien: altruïstisch of egoïstisch, al naargelang de omgeving – net zoals de primaten.De psychoanalyticus staat stil bij de evolutietheorie van Charles Darwin. Die publiceerde in 1859 zijn 'On The Origin of Species by Means of Natural Selection, or the Preservation of Favoured Races in the Struggle for Life'. Darwin verdedigt erin dat het aangepast zijn aan de omgeving het aantal nakomelingen bepaalt, en dus voor een natuurlijke selectie zorgt. Zijn ideeën werden meteen opgepikt door socioloog Herbert Spencer, die er economische theorieën mee staafde: het niet ingrijpen van de overheid zou ervoor zorgen dat de meest bekwame mensen overleven en 'zwakkeren' geëlimineerd worden.

Het sociaal darwinisme maakte opgang van eind negentiende eeuw tot na WO II. Een maatschappij is net een levend organisme en dus aan evolutie onderhevig, vond Spencer. De afzonderlijke cellen ervan – sociale klassen en rassen – zouden net als een lichaam ziek of gezond zijn. Deze ideologie werd naar voren geschoven als een wetenschappelijke rechtvaardiging voor allerlei vormen van onderdrukking, kolonisering, immigratie- en rassenwetten, nazisme. Zwakke groepen werkten niet alleen remmend op de beschaving, ze waren ook besmettelijk en moesten zo snel mogelijk verdwijnen, desnoods met eugenetica. Halverwege de vorige eeuw werd de theorie afgevoerd, na de horror van het fascisme en de totalitaire regimes. Telkens opnieuw bleken de 'sterken' of 'aangepasten' immers de machthebbers van het moment te zijn, zij die het voor het zeggen hadden.

Too fit to fail

66_Vaerman_quote Darwin.jpg‘Survival of the fittest’ wordt vaak ten onrechte verward met het recht van de sterkste. Maar ‘fit’ staat voor 'aangepast'. Wie het best is aangepast aan zijn omgeving, heeft de grootste overlevingskans. En wat met de ‘misfits’? In zijn boek schetst Paul Verhaeghe de huidige evolutie van sociaal darwinisme naar individuele meritocratie. Niet langer hele bevolkingsgroepen vallen uit de boot, wel enkelingen. Gewoon leven en je geld verdienen is niet meer genoeg; ieder moet gaan voor het allerbeste. Alleen losers en zieken halen het niet.

Ook in het kunstenlandschap wil de overheid dus alleen ‘de besten’ overhouden. In principe zou dat de slotsom moeten zijn van een kwaliteitsoordeel waar iedereen aanspraak op kan maken, maar tussen de lijnen wordt ‘fit’ verrassend evident verbonden met ‘big’. Niet dat ‘kleiner’ voor het beleid niet ‘fit’ kan zijn, maar ‘big’ lijkt het al bij voorbaat. Dat is denken vanuit een minderheid, terwijl de kunsten een domein vormen waar juist de meerderheid steun verdient. Het wemelt in de sector van beginners, van kleine en middelgrote gezelschappen. Rooskleurig kan je hun situatie zelden noemen. Aankomende artiesten overleven dankzij het thuisfront, door bijklussen en tussentijdse werkloosheidsuitkeringen. Niet alleen acteurs, choreografen en dansers, maar ook dramaturgen, critici, ad hoc programmatoren, technici, ... overleven op een minimuminkomen. Kleine compagnies, ook zij die al jaren bestaan, draaien op de door passie gestuurde inzet van artiesten en technici, niet op een solide basis voor wat ze doen. De Koe kan haar artistieke en zakelijke ploeg (nog altijd) niet voltijds engageren.

De modellen die het beleid naar voren schuift, privilegiëren in de eerste plaats grote kunstencentra en gezelschappen, makers die met een groot verhaal komen en grote zalen kunnen vullen. Maar wat als er te veel grote zalen zijn? De Nederlandse dramaturg Tobias Kokkelmans waarschuwt voor 'de aristocratisering van de infrastructuur', waarbij wordt ingezet op grote gezelschappen en cultuurhuizen om het veld overzichtelijker te maken. Bepalen zij binnenkort wie overleeft? Denk aan het sociaal darwinisme, waarbij de machtigen (de Europeanen, heersers, aristocraten) de criteria vastlegden. Want al opent Guy Cassiers bij Toneelhuis zachtmoedig de armen voor kleine, nieuwe spelers, hij zal dat altijd – ook ongewild – vanuit een machtspositie doen.

Net zoals we de middenklasse verdedigen in de maatschappij, moeten we opkomen voor het middenveld van de podiumkunsten.

Wie in het Vlaamse theaterlandschap wil wieden met instrumenten van de vrije markt – overname, centralisering, schaalvergroting – dreigt er de vruchtbaarheid uit te halen. Hier ontwikkelen vele vruchten zich graag op zichzelf, juist dat geeft hen zoveel smaak. Neem het Brusselse gezelschap Tristero. Het trekt al jaren door het land met scherpe komedies en buitenissige voorstellingen over de kleine mens. Binnenkort weer in het Frans en het Engels – dus tot in het buitenland. Zij willen best een beetje groeien, maar niet opgaan in een grotere structuur. Niet alleen om hun artistieke koers te vrijwaren, ook om hun eigen productie-, promotie- en spreidingsmodel te kunnen bepalen. En zij zijn niet alleen. Het middenveld wegmaaien om ruimte te scheppen, is tegelijk de wortels van ons levendige theatermodel rooien.

Middelgroot is geen middenmoot

De sociaal-democratie is erg gul geweest. Maar hoe de meetlat hanteren om niet alleen de grote goden en de beloftevolle nieuwkomers te sparen bij inkrimping? Met alle macht en verbeelding moet er gezocht worden naar andere criteria - en andere metaforen. Middelgroot wordt verward met middenmoot. Middenmoot is wat niet uitblinkt, zonder opvallende eigenschappen. Wat is er fout met een middenveld van middelgrote en kleine theater-, dans- en performancegezelschappen? Meer zelfs, waarom niet vooral op hen inzetten? Het zijn flexibele groepen, die met weinig middelen veel verschillende spelvormen, perspectieven en visies tonen, die experimenteren met nieuwe modellen en betekenissen, die de meest diverse wereldbeelden vorm geven.

66_Vaerman_quote Darwin 2.jpg

Neem Crew, dat vanuit een atelier in Molenbeek werkt met computers en tracking-systemen, en dat met videobrillen en koptelefoons op immersieve wijze onderduikt in alternatieve werelden.Eric Joris zet al meer dan tien jaar virtual reality op de scène – een technologie waar de game-wereld de komende jaren belooft sterk mee uit te pakken. Oorspronkelijk onderzoek is het. Dat leidt inderdaad niet altijd tot grote producties, maar het maakt wel deel uit van belangrijke Europese en academische programma's. Het verbindt de kunstenwereld met de technologische revoluties.

Sommige kleine gezelschappen willen graag klein blijven. Omdat ze zich zo ontwikkeld hebben, omdat het ingeschreven raakte in hun DNA. Omdat ze stukken maken die niet aarden in grote zalen, die vragen om de intimiteit van een kleinere zaal. Ook in de politiek zelf leeft vandaag een tendens naar kleinere, meer vatbare gehelen, naar stadstaten die directer kunnen inspelen op de noden van de mens in zijn directe omgeving. Is het dwaas die parallel te trekken? Het netwerk van kleinere cultuurcentra, van bescheiden theatercollectieven, modeste danscompagnies, epigonen van grotere gezelschappen, samenwerkingsverbanden rond minderheden, outcasts, mensen met een handicap: biedt zoiets niet net een rijkere structuur, een vruchtbaarder bodem?

Als de huidige beleidsvoerders reppen over internationalisering in de kunsten, en over grote zaalproducties met meer publiek en duurdere tickets, verwoorden zij vooral een verlangen naar grandeur. Toch moeten ook zij weten dat de muzikanten van nationale orkesten in Vlaanderen begonnen zijn bij de plaatselijke harmonie. Dat geldt zowat voor alle kunstvormen. Net zoals we de middenklasse verdedigen in de maatschappij, moeten we opkomen voor het middenveld van de podiumkunsten. De middenklasse schraagt de democratie.

Vrijwaar de (podium)kunsten van wat er net alle kunst dreigt uit te halen

Natuurlijk klopt het dat er sinds de fenomenale emancipatie van de Vlaamse golf van de jaren 1980 heel veel spelers en makers bijkwamen, wat vandaag soms een nefaste vorm van concurrentie oplevert. In die zin is de zorg van de minister gegrond. Maar we moeten erover waken de kunstensector vrij te houden van ondraaglijke keurslijven en onhaalbare streefdoelen.

Kunstenaars zijn anarchisten. Ze wrikken vastgelopen denkbeelden los, proberen andere wereldvisies uit. 'A room of one’s own', ruimte voor experiment is wat ze daarbij nodig hebben. In dat tegendraadse, onbevoogde zoeken van onderuit moeten we blijven geloven. In De zaak van de kunst (2011) schrijft filosoof Bart Verschaffel dat het kunstbedrijf meer en meer functioneert als een soort laboratorium. Kunstenaars werken als 'veldantropologen van de moderne samenlevingen', die polsen naar strategieën om persoonlijke ervaringen te structureren, naar wat beelden zijn en doen. 'Wat stedelijkheid betekent en natuur, macht, gender, lichaamsbeelden, tijdsbeleving, herinnering,...' Voor Verschaffel ligt het maatschappelijk belang van kunst vandaag daarin. _'_Het is zinvol en belangrijk om het warme, dikwijls incoherente en irritant naïeve denken van de kunst en het kunstbedrijf te confronteren met het koude, dikwijls conventionele en angstige academische bedrijf.'

Veelheid en verscheidenheid

66_Vaerman_quote Bob Marley.jpgSlavoj Zizek doorweeft zijn redeneringen altijd met grappige voorbeelden. Ik zie hem hier, in mijn verbeelding, deze vergelijking trekken: stel dat het huishoudbudget karig wordt, zou je je partner dan aanzetten om zijn gulle liefde te 'rentabiliseren' in het belang van het gezin? Zou je je kinderen er durven op attenderen dat alleen de sterkste zijn of haar studies kan afmaken? Waar zingeving in het spel is, kunnen concurrentie en rentabiliteit niet de motor vormen. Dit is geen pleidooi voor flower power – daarvoor is het geld op – maar een roep om de (podium)kunsten te vrijwaren van wat er net alle kunst dreigt uit te halen. We moeten de democratisering van de kunst blijven uitdragen, er een breed draagvlak voor blijven inwinnen op de commercie. Omdat de kunsten wezenlijk bijdragen aan een open maatschappij. Een veelheid van makers is daarbij geen versnippering, maar een teken van diversiteit – gespiegeld aan onze samenleving.

Ellen Walraven, directeur van de Rotterdamse Schouwburg, drukte me na het 4X4-debat op het hart de kleine en middelgrote gezelschappen te blijven verdedigen. 'In Argentinië zag ik hoe rijke buildings verrijzen pal naast de armoedige favela's', vertelde ze. 'Daar is de kunst dood'.

Mia Vaerman is freelance theater- en dansrecensente, en vertaalt tussendoor filosofie.

(Met dank aan de studenten van het seminarie cultuurtheorie in het derde jaar Rits School of Arts)