Blitzkritiek - Fix Your Language

Door op Mon Nov 16 2009 13:49:14 GMT+0000

Al enige tijd is er in de pers tumult over het taalgebruik in enkele recente fictieseries (Code37, Los Zand). Steen des aanstoots is dat de acteurs geen Algemeen Nederlands maar een Antwerps-Brabants getinte tussentaal spreken, wat reden is voor fikse berispingen waarin termen als gemakzucht, provincialisme en onkunde niet worden geschuwd. Dat deze berispingen er bij een breed publiek ingaan als zoete koek, toont aan hoe vanzelfsprekend we het blijven vinden om alle taalvariatie uit de publieke sfeer te bannen.

De reacties van enkele acteurs niet te na gesproken blies de wind in de afgelopen periode vooral uit één richting: dat het taalgebruik in fictieseries de verloedering van het Standaardnederlands illustreert, en dat acteurs blijkbaar niet meer 'naturel' kunnen of willen spelen in dat Standaard- of Algemeen Nederlands (AN). Klagers prezen elkaars moed, krantenkolommen en praatprogramma's hadden weer even een dankbaar onderwerp gevonden, en in eerste instantie wees ook de VRT-taaladviseur met priemende vinger in de richting van de acteurs: de oudere generatie kan nog wel naturel spelen in het AN, maar de jongere acteurs niet meer; foei voor deze laatsten! Haast met tromgeroffel werden theateropleidingen, en en passant ons hele onderwijs, opgeroepen meer aandacht te besteden aan het aanleren van accentloos Nederlands. En daarmee was alles gezegd, zo leek het.

Opvallend was dat enkel het taalgebruik van acteurs op de korrel werd genomen, maar niet de belabberde scenario- of opnamekwaliteit van de vaak snel in elkaar gebokste series waarin die acteurs spelen. Omdat hedendaagse televisieseries hoge kijkcijfers moeten scoren, mogen scenario's immers geen te hoge drempel hebben: kijkers moeten op elk moment kunnen 'instappen', zoals je Dallas of Dynasty kunt volgen zonder ooit de eerste aflevering te hebben gezien.

Maar is het taalgebruik van acteurs vandaag werkelijk zo anders dan dat van hun voorgangers? Wie oud genoeg is om zich de fictieseries van de BRT nog te herinneren, weet dat pakweg dertig jaar geleden de meeste fictieseries helemaal niet in het AN werden gespeeld. In Slisse en Cesar (1977) produceerden Slisse en zijn makker Cesar rasecht Antwerps, net als Gaston en Leo in De kolderbrigade (1980), terwijl Yvonne Delcour zich in diezelfde serie bediende van plat Gents. En in wellicht de populairste serie die de openbare omroep ooit uitzond, De collega's (1978), spraken Jean De Pesser en Gilbert Van Hie al op precies dezelfde manier als Fernand Costermans en Maurice De Praetere dat dertig jaar later doen in F.C. De Kampioenen. Niet alleen dialect, maar ook de taalvariëteit die wij vandaag 'tussentaal' noemen en die nu alom verguisd wordt, is dus al decennialang in fictie te horen. Met wat goede wil is zelfs het geschaafde dialect in Schipper naast Mathilde (1955) 'tussentaal-avant-la-lettre' te noemen, en in dat geval is tussentaal in fictie zo oud als de omroep zelf.

Kortom, als er dus al van taalverloedering sprake is, dan was dat vijftig jaar geleden ook al het geval. Maar dat feit blijkt nieuwsmakers en media maar matig te kunnen boeien wanneer ze de kans krijgen om acteurs als luie deugnieten te gispen. Ook dat is niet anders dan vroeger. Tientallen jaren geleden al beschimpten fictiekijkers het gebruik van dialect en van wat toen nog 'halfdialect' heette als onverstaanbaar. Ze vonden daarbij medestanders in BRT-taalverzorgers als Eugène Berode en Karel Hemmerechts, die woorden als 'volstrekt verwerpelijk' in de mond namen en betreurden dat onze acteurs slechts spontaan en natuurlijk konden spelen 'telkens als het licht op groen gezet wordt voor de gewesttaal'.

Kenmerkend aan de klaagzangen over het fictietaalgebruik vroeger en nu is dat men veelal de man zoekt — de acteurs kunnen of willen het niet — maar zelden de bal, dat wil zeggen, de dramaturgische keuzes die regisseurs en acteurs moeten maken, en die ook op taalgebruik betrekking hebben. Taalvormen dragen immers de sociale kleuren van de middens waar ze het vaakst worden gebruikt. Men kan ze dus bewust selecteren om personagevorming te versterken, en het publiek zal die selectie op zijn beurt evalueren en interpreteren als herkenbaar, authentiek, of niet. Als het doel van eigentijdse fictieseries is om personages te tonen die het publiek als realistisch herkent — wat niet altijd zo hoeft te zijn — is het niet verwonderlijk dat er bitter weinig Standaardnederlands in te horen is. Ook in het echte leven duikt het AN immers slechts in heel specifieke, meestal eerder formele contexten op, en wordt het daarbuiten nauwelijks als spreektaal gebruikt. Niet-standaardtalig taalgebruik in fictie is dan geen kwestie van onkunde, onwil of gemakzucht, maar het product van een keuze die al bij al best begrijpelijk is. Ook de films van Mike Leigh of Ken Loach zouden veel minder diep snijden en flink aan geloofwaardigheid inboeten, mochten acteurs er plots uitsluitend Standard English in spreken.

Niettemin blijven ook begrijpelijke keuzes vatbaar voor kritiek. In de voorbije discussie stelde men dan ook niet onterecht vragen bij het realistische gehalte van Limburgse fruittelers dieMechels praten, zoals in Katarakt. Toch hebben we er niemand voor horen pleiten om voortaan zo veel mogelijk acteurs te casten uit de regio waar een fictiereeks zich afspeelt, of de gecaste acteurs aan te porren om zich de tongval van die regio eigen te maken — zoals dat momenteel gebeurt voor het West-Vlaams bij de verfilming van Tom Lanoyes Het goddelijke monster. Integendeel, de enige oplossing die weerklank vond was 'meer standaardtaal'. Dat is vintage Vlaamse taalpolitiek: dialect en tussentaal kunnen hoogstens binnen de vier muren van de woonkamer, maar niet in de publieke ruimte, waar we, zoals het een geëmancipeerd burger betaamt, die dialectische achtergrond horen te verbergen en standaardtaal moeten spreken. Fictie moet ons daarin het goede voorbeeld geven. Maar dat voorbeeld navolgen betekent dat we in principe alle dialectische en tussentalige vormen die wij vandaag gebruiken op het werk of in andere dagelijkse contacten dienen in te wisselen voor standaardtalige vormen. Achter de promotie van standaardtaal schuilt met andere woorden de uiteindelijke uitsluiting van alle andere taalvormen en -keuzes in de publieke ruimte.

Opvallend genoeg bleef het taalgebruik in Woestijnvisproducten als Loft, De zaak Alzheimer of De parelvissers buiten schot, terwijl de voertaal ook daarin onmiskenbaar tussentaal was. Zelfs op het Kempens dialect in Van vlees en bloed kwam er nauwelijks kritiek. In series van echt hoge kwaliteit lijken we het taalgebruik dus plots nog amper op te merken. Misschien nog opvallender is dat ook een reeks als Windkracht 10 in de recente discussie onvermeld bleef. Die serie werd namelijk in een vrijwel vlekkeloos AN gespeeld én was erg succesvol. Windkracht 10 illustreert dus dat acteurs 'het' wel kunnen, maar evengoed dat Vlamingen ondanks het succes van de serie helemaal niet massaal Standaardnederlands zijn beginnen te praten. Het is dus maar de vraag of alle fictieseries in het AN moeten draaien — en zo hun artistieke of commerciële doelen opzij moeten schuiven — in de hoop het Standaardnederlands aan de gewone man te brengen. Tenzij men de natte droom van veel klagers wil waarmaken en de publieke ruimte, tot aan fictieseries toe, geheel wil zuiveren van dialect en tussentaal.

Of het dat is wat ook de openbare omroep zelf wil, schijnt zelfs zijn taaladviseur niet goed meer te weten. In het discussieprogramma Volt toonde hij begrip voor het argument dat geloofwaardige volksfiguren in soaps ook volkse taal spreken, maar hield hij even later tegenover een beledigd acteur hardnekkig vol dat het misschien niet alle jonge acteurs, maar toch de vele acteurs zonder__toneelopleiding zijn die standaardtalige soaps verhinderen. Gevraagd naar de beleidslijn van de VRT, stelde hij dat de omroep zijn taal moet verzorgen vanuit een opvoedende taak, maar voegde hij er in één adem aan toe dat die opvoedende taak nu ook weer niet noodzakelijk voor fictie hoeft te gelden. Meer nog, het was onomstotelijk bewezen, zo stipte hij aan, dat mensen geen taal leren van de media, waaruit de bijdehante kijker kon opmaken dat de opvoedende inspanningen van de VRT ook in alle andere genres bij voorbaat tot falen gedoemd zijn.

Het zijn hoogst merkwaardige spreidstanden, die illustreren hoezeer de omroep verveeld zit met een genre waarin omwille van besognes als authenticiteit en geloofwaardigheid plots rekening moet worden gehouden met een voor taalverzorgers onwenselijke talige realiteit die uit andere programmagenres veel makkelijker kan worden geweerd. Binnen de omroep is fictie is op dit moment m.a.w. niet meer dan een failed state te midden van geslaagde 'standaardtaalstaten' als nieuws- en duidingsprogramma's, genres waarin de VRT zonder noemenswaardige problemen of tegenstand een rigide standaardtaalpolitiek kan voeren. Op wetteloos terrein regeert echter het recht van de sterkste. Het mag dan ook niet verbazen dat in de fictie van de openbare omroep zowel op het strand van Oostende als in Haspengouwse boomgaarden Brabants-Antwerpse eenheidsworst weerklinkt.

Op zich is dat misschien geen ramp. Maar het is zeker niet onbegrijpelijk dat inwoners uit andere provincies zich hierdoor onheus bejegend voelen. De dominantie van het Brabants-Antwerps in die series herbevestigt namelijk centrum-periferierelaties die niemands verdienste zijn. Als we om die reden het taalgebruik in fictieseries zouden willen aanpassen, dan moet daarvoor een beleid worden uitgedacht. Een beleid dat de taaldiversiteit in deze samenleving erkent en daarvoor ruimte op het scherm creëert, zou bovendien wonderwel aansluiten bij de verantwoordelijkheid die de openbare omroep ook op andere vlakken heeft om de diversiteit van de Vlaamse samenleving te tonen in al haar facetten. Maar zoiets vereist boter bij de vis. Zoals bij de verfilming van Het goddelijke monster zal (veel) tijd, geld en ruimte moeten worden voorzien voor taalcoaching, extra takes voor wie het plaatselijke taalgebruik nog niet helemaal onder de knie heeft, een betere geluidsopnamekwaliteit en een langer en duurder productieproces. Als het even meezit, is er dan ook ruimte voor een uitdagend scenario dat regisseurs en acteurs boven zichzelf doet uitstijgen. Zonder die structurele randvoorwaarden zullen we echter met zijn allen blijven kijken naar weinig verontrustende, volgens geijkte en voorspelbare formats gemaakte series die snel maar oppervlakkig succes moeten oogsten.