Biopics: leven zonder meer?

Door Heleen Mercelis, op Thu May 03 2012 09:47:08 GMT+0000

‘Vroeger ging het erom iets te proberen doen, vandaag gaat het erom iemand te proberen zijn’,verzucht een oude Margaret Thatcher ruim twintig minuten ver in The Iron Lady. De film zelf is daar een mooie illustratie van. Niet Thatchers verwezenlijkingen of ideeëngoed staan centraal, wel haar persoonlijkheid. Deze banalisering van de (recente) geschiedenis hebben heel wat biopics gemeen, en dat is minder onbeduidend dan het lijkt.

The Iron Lady (Phyllida Lloyd, 2011) vertrekt vanuit de huidige dementerende Margaret Thatcher – vertolkt door een Oscarwinnende Meryl Streep – die via flashbacks terugblikt op haar verleden: ze signeert haar autobiografie met haar meisjesnaam en staat weer voor de deur van haar vaders kruidenierswinkel. Ze hoort een aria en zit weer naast haar toekomstige man in de opera. Ze vindt een videocassette terug en beleeft weer een gelukkige gezinsvakantie aan de kust. De oude vrouw is het kader van haar eigen geënsceneerde leven. De beelden van haar verleden krijgen automatisch een persoonlijke stempel. De focus op de mens Thatcher bepaalt niet enkel de inhoud van de film, maar ook het vertelperspectief. Bovendien is Thatcher niet de hardvochtige ijzeren dame, maar kwetsbaar. De combinatie van haar taaie karakter en de hulpeloosheid van haar ziekte verhoogt de emotionele betrokkenheid als kijker.

52_Mercelis_The Iron Lady.jpgMaar ook Thatchers jongere versie is verrassend mild. De flashbacks portretteren een reeks hoogtepunten: haar toelating tot Oxford, haar introductie in de conservatieve partij, de verovering van een zetel in het Lagerhuis, haar positie als minister van Onderwijs, de verkiezing tot partijleider en natuurlijk haar Eerste Ministerschap. Deze politieke highlights worden aangevuld met passages uit de huiselijke sfeer. De tiener Thatcher die tijdens een bombardement de schuilkelder verlaat om boter af te dekken, de jonge moeder Thatcher die wegrijdt terwijl haar kindjes haar smeken thuis te blijven, de bejaarde Thatcher die geen afscheid kan nemen van haar overleden man. Het lijkt een poging om de totaliteit van een leven te vatten, alleen is die poging behoorlijk selectief. Vanuit de impliciete blik van de oude vrouw zijn de fragmenten weinig uitgewerkte momentopnames, snapshots of clichés die elkaar in sneltempo opvolgen. Het lijkt bijna of Thatcher het in één week van regeringsdebutante tot Prime Minister schopt.

Waar zijn Thatchers ideeën? Waar is de tijdsgeest waarin ze tot stand komen? Door de geschiedenis voor te stellen als een opeenvolging van aparte tafereeltjes worden de feiten zelf ontdaan van hun ideologische lading. The Iron Lady is doorspekt met flarden politiek discours, zoals vader Thatcher die onder de bewonderende blik van zijn dochter oreert dat de mensen ‘de vrijheid en de kansen moeten krijgen hun eigen potentieel waar te maken’, maar die flarden worden nergens verbonden tot een coherent verhaal. Je ziet protesterende vakbondsmensen, maar niet het sociale beleid waartegen ze in opspraak komen. Je hoort Thatchers oneliners, maar niet het denken waarop ze zich beroept.

DE MYTHE, EEN MENS

Ook bij J. Edgar (Clint Eastwood, 2011) is de aanpak gelijkaardig: John Edgar Hoover, de man die achtenveertig jaar lang aan het hoofd stond van de FBI, blikt aan het einde van zijn leven terug op de hoogtepunten ervan. Meer dan bij Thatcher is Hoovers filmische alter ego een karikatuur geworden. Je krijgt het beeld van een conservatieve, onwrikbare man die overal communisten ziet, maar in zijn vrije tijd worstelt met een homoseksuele geaardheid en de adoratie voor zijn zieke moeder. Over de vijftig jaar Amerikaanse geschiedenis waartegen zijn carrière zich afspeelt, kom je amper iets te weten. Drooglegging? Koude Oorlog? Burgerrechtenbeweging? Wel zie je hoe een robbertje vechten met zijn rechterhand en love interest Clyde Tolson plotseling uitmondt in een kus, en hoe hij op latere leeftijd liefdevol een eitje pelt voor zijn trouwe medewerker. Beide films hanteren dezelfde strategie: ze kiezen een ‘bijzondere’ figuur uit het recente verleden, en stellen die dan zo ‘gewoon’ mogelijk voor.

52_Mercelis_J. Edgar.jpgDe Amerikaanse dichter en journalist Joshua Clover beschreef een vergelijkbare tendens in een column in Films Quarterly (2009), naar aanleiding van de films Milk (over de homorechtenactivist Harvey Milk), Cadillac Records (een business biography over het platenlabel Chess Records) en W. (over voormalig president George W. Bush). Hij merkt op dat cinefielen en ‘mensen met smaak’ de biopic een ‘abject soort entertainment’ vinden, maar dat het genre steevast scoort in de categorie van de acteerprijzen bij de jaarlijkse uitreiking van de Oscars. De reden daarvoor is de psychologisering van de biografische films. Het maakt de biopic voor Clover de ‘oervorm’ van de ‘burgerlijke, individualistische Hollywoodcinema’.

De keuze voor een psychologische invalshoek zou je kunnen zien als een poging tot nuance. Vaak zijn de gekozen figuren haast legendes geworden, van wie, al tijdens of na hun leven, specifieke kenmerken zich in het geheugen hebben genesteld. Thatcher staat veel meer bekend om de harde hand waarmee ze Engeland leidde, dan om haar diepmenselijke zijde. De ontmanteling van dat beeld zou een originele benadering kunnen zijn. In My Week With Marilyn (Simon Curtis, 2011) verleent die psychologiserende aanpak zelfs enige diepgang aan Marilyn Monroe die toch vooral bekend staat als een frivool sekssymbool. Door zijn kader te beperken tot één week uit het leven van de actrice kan de film uitgebreid inzoomen op Monroes complexe en tragische persoonlijkheid. Ook hier weinig achterliggende ideeën – op een zweem van conflicterende acteeropvattingen na – maar de film pretendeert ook niet meer. Hij is wat hij is: een bekoorlijk akkefietje.

Een tweede reden om te kiezen voor de persoonlijke benadering is de (schijnbare) neutraliteit ervan. Door zich ver te houden van de maatschappelijke context waarin de personen opereren, lijken de makers zelf geen ideologische positie in te nemen. ‘Wij tonen de mens, u oordeelt.’

DE MENS, EEN MYTHE

Door zich ver te houden van de maatschappelijke context waarin de personen opereren, lijken de makers zelf geen ideologische positie in te nemen

Beide argumenten zijn echter weinig overtuigend. In hun poging een totaalverhaal te bieden, laten bovenstaande biopics weinig ruimte voor een gedetailleerde karaktertekening. Bovendien reduceren ze de mens tot louter psychologie, los van de sociale tijd waarin hij leeft. Nochtans zou je kunnen denken dat precies de situering van een persoon én zijn gedachtegoed in bredere, maatschappelijke ontwikkelingen een geschikte manier is om een beroemdheid bevattelijk te maken. De film Kinsey (Bill Condon, 2004) over het leven van de gelijknamige Amerikaanse bioloog, slaagt hier beter in. Kinsey’s koppige karakter, traumatische jeugd en de relatie met zijn vrouw komen aan bod, maar niet méér dan zijn denkwijze en de gedrevenheid waarmee hij zijn onderzoek voert. Daarenboven krijg je een mooi beeld van de ontluikende seksuele revolutie en de uitvloeisels ervan, zoals een nieuwe kijk op het gezinsleven. Kinsey staat niet enkel voor zichzelf, hij vertegenwoordigt een perspectief op de samenleving.

52_Mercelis_My week with Marylin.jpgHet merendeel van de biopics lijkt echter meer te zeggen over de tijd waarin ze tot stand zijn gekomen, dan de tijd waarover ze handelen. Het zijn de producten van een toenemende cultus van het individu en een hunkering naar amusement. Filosoof Jaap Kruithof beschrijft in zijn boek Het neoliberalisme (2000) gedetailleerd de opmars van het individualiseringsproces in zowel onderwijs, de economische sector, de politieke arena, de massamedia en het wetenschappelijk onderzoek. Hij merkt op dat ‘veel westerlingen meer empathie [kunnen] opbrengen als het over individuen gaat’, dan bij ‘grote groepen van verschoppelingen’, en ziet dat mechanisme weerspiegeld in de filmwereld: ‘De meeste prenten gaan niet over het wroeten van collectiviteiten, massa’s en groepen – zie Eisenstein – maar over de heldendaden van enkelingen.’ Die evolutie kadert hij in de overheersende ideologie van vandaag: het neoliberalisme.

‘Wij tonen de mens, u oordeelt?’ Een – onbedoeld – neveneffect van de biografische films is dat ze wel degelijk een onderliggend gedachtegoed belichamen. Wat deze films over gewone mensen met uitzonderlijke verwezenlijkingen impliceren, is dat iedereen er kan geraken. Ongeacht de sociale context. Op die manier bevestigen de biopics een andere mythe, die van de selfmade man. De maakbare mens die volgens psycholoog Paul Verhaeghe in De Standaard ‘de belangrijkste leugen van vandaag’ is. Het principe dat je best doen vanzelf tot persoonlijke vooruitgang leidt, geldt immers alleen wanneer iedereen dezelfde maatschappelijke startpositie heeft. Laat nu net Thatcher de natuurlijke selectieen het recht van de sterkste hoog in haar vaandel dragen. Het maakt The Iron Lady behoorlijk ironisch. Waar de film pretendeert geen stelling in te nemen tegenover zijn hoofdpersonage, windt zij ons schaamteloos om haar vinger.

Heleen Mercelis onderzoekt tienertaal in multi-etnische stedelijke vriendengroepen (Universiteit Antwerpen).