Beste Wendelien van Oldenborgh,

Door Frank Keizer, op Thu May 18 2017 23:21:18 GMT+0000

Elke vrijdag schrijft een van onze vijf vaste online correspondenten een brief aan iemand. Deze week vraagt Frank Keizer zich af waarom de kunstkritiek - in reactie op de Nederlandse inzending voor de Biënnale van Venetië - zo weinig postkoloniaal bewustzijn toont.

Ik heb je nieuwe werk, Cinema Olanda, waarmee je dit jaar Nederland vertegenwoordigt op de Biënnale van Venetië, nog niet gezien. Wel kon ik me al uitgebreid ergeren aan de reacties die ik tot nu toe las. De Volkskrant heeft het, naast dubieuze uitglijders als ‘Gutmenschen’ en ‘jongeren met een kleurtje’, over losse flodders en weet zijn afkeer van engagement in de kunst nauwelijks te verbergen. Sandra Smallenburg is in NRC Handelsblad een stuk welwillender, maar noemt de tentoonstelling te versnipperd. Volgens haar kan het internationale publiek weinig aanvatten met deze overvolle, contextuele, gelaagde praatfilms. Slechte marketing dus. En dat terwijl het onderwerp, ons koloniale verleden – zo wordt er vlug bij gezegd – nog wel zo belangrijk is.

Maar als dat echt zo is, waarom dan geen inhoudelijk oordeel, of zelfs maar op de uitnodiging ingaan om te kijken en te oordelen? Ik bewonder je films, moet me inhouden om niet morgen naar Venetië te vliegen om ze te zien. Als ik ze bekijk, word ik gevuld met informatie, veel informatie. Ik word aan het werk gezet en leer veel. Door hun cinematische kwaliteit kruipen ze ook onder mijn huid: ik moet wel anders gaan kijken naar mijn omgeving, zien dat wat daarin ondubbelzinnig was, wordt betwist. Daarom vond ik deze stukken in NRC en De Volkskrant ook zo teleurstellend, zo lui en lusteloos. Niet dat ik me niet kan voorstellen dat er door de presentatie iets ondergesneeuwd raakt, kritiek op vormkwesties is natuurlijk legitiem. Maar ik geloof dat je als kijker, en zeker als criticus, de ambities en risico’s die de kunstenaar neemt ook kunt terugbetalen, dat je je kunt laten aansporen om zelf wat met het materiaal te doen. Volgens mij is dat ook je bedoeling: je graaft verzwegen geschiedenissen op, laat perspectieven en stemmen op elkaar botsen, brengt mensen met verschillende meningen bij elkaar. Tussen dat alles laat je dan een ruisende polyfonie ontstaan, waarvan de precieze uitkomst ongewis blijft.

Met je films probeer je het postkoloniale discours dat in Nederland hortend en stotend op gang komt, een duw te geven. En dat is hard nodig. Cinema Olanda belicht de geschiedenis van twee groepen die in het Nederland van de wederopbouw werden overgeslagen, de Indo’s – Nederlanders met een gemengde, Nederlands-Indische afkomst voor wie in het onafhankelijke Indonesië geen plek was – en Afro-Nederlanders. In beide gevallen gaat het om mensen die al generaties lang onderdeel zijn van Nederland, maar eigenlijk nog steeds als ‘buitenlanders’ worden behandeld. De andere film, Prologue: Squat/Anti-squat, brengt twee generaties witte en zwarte activisten samen: leden van de vergeten Surinaams-Antiliaanse kraakbeweging LOSON uit de Bijlmer, bezetters van het Maagdenhuis uit de jaren zestig en studenten die actief waren bij de bezetting in 2015, onder wie activisten van de University of Colour. De films maken een belangrijke beweging: niet alleen heeft elke hoofdstroom in de geschiedenis een onderstroom; ook die onderstroom kan weer andere stemmen overstemmen.

Ik vind het ironisch dat juist fragmentatie en parochialisme de kern vormen van de kritiek op je films. Zijn dat immers niet precies de pijnpunten in de omgang met het koloniale verleden?

Zo liet je in een interview merken hoe verbaasd je was toen je het verhaal van Otto Huiswoud hoorde, een zwarte communist die in Paramaribo geboren werd, een tijdlang in de VS zat en in Amsterdam voorzitter werd bij Vereniging Ons Suriname. Gedurende zijn leven was hij een spilfiguur binnen internationale antikoloniale bewegingen. Daarmee stond Nederland dus in verbinding. Ik had een soortgelijke ervaring, toen ik van Nancy Jouwe voor het eerst hoorde over de activiteiten van ZMV, de zwarte, migranten- en vluchtelingenvrouwen uit de jaren tachtig. Ik herkende de schok, de schaamte en de vraag: waarom is dit geen onderdeel van onze geschiedenis, geen vanzelfsprekend onderdeel van de opbouw van linkse bewegingen in het nu? Een vraag die Prologue: Squat/Anti-Squat ook stelt.

Ik vind het dan ook ironisch dat juist fragmentatie en parochialisme de kern vormen van de kritiek op je films. Zijn dat immers niet precies de pijnpunten in de omgang met het koloniale verleden? Nederland laat het koloniale verleden weg uit de nationale geschiedenis, die anders vertroebeld zou raken. Fragmentatie als postkoloniaal ongemak. Cinema Olanda wordt in Venetië vertoond in het uit de jaren vijftig stammende Rietveldpaviljoen, dat model moest staan voor het Nederlandse ‘internationalisme’, maar bovenal een exportproduct was van het opgepoetste optimisme dat Nederland na de oorlog wou uitstralen.

75_keizer_10 Cinema Olanda - installation views.jpgIk moest in dit verband denken aan een opmerking van David van Reybrouck, dat Nederlanders het verhaal van Indië niet kunnen vertellen, en dat hij het daarom maar moet doen. Onzin natuurlijk. Zo’n opmerking toont aan wat het probleem is, en delegitimeert bijvoorbeeld de vele verhalen van Indische Nederlanders. Zoals Alfred Birney. Ik ben nu zijn nieuwste roman De tolk van Java aan het lezen. Je kent het vast, dankzij de Librisprijs schoot het omhoog in de verkooplijsten. Het is een onontkoombaar boek, waarin Birney de levensgeschiedenis van zijn vader optekent, een tolk op Java die aan de kant van de Nederlanders vocht tijdens de ‘Politionele Acties’, maar later de onafhankelijkheid van Indonesië steunde. Deze Arto is een niet-erkende ‘Indo’, het kind van een Europese vader een Chinees-Indonesische moeder. In de autoritaire en op status ingestelde koloniale samenleving van Nederlands-Indië ben je dan een paria. Arto wil niets liever dan weg uit die racistische, koloniale maatschappij, naar Nederland, waar mensen zoals hij wel gelijk worden behandeld, zo wordt hem tenminste verteld. In Nederland wacht hem een koude ontvangst. Het land blijkt net zo racistisch, en zijn hele aanwezigheid herinnert alleen maar aan die oorlog die het wederopbouwende Nederland zo gauw mogelijk wil vergeten. Met zijn oorlogstrauma en gewelddadige gedrag terroriseert Arto zijn gezin, zet hij het geweld van de koloniale samenleving voort, terwijl Nederland intussen zijn handen schoon probeert te wassen.

Het is een verhaal dat verteld en gelezen moet worden. Hele stukken geschiedenis – intellectuele geschiedenis, maar net zo goed persoonlijke verhalen – zijn niet opgenomen in ons collectieve geheugen. Jouw films helpen bij het vertellen van dat verhaal. Tot nu toe loopt de kunstkritiek met een grote boog om die geschiedenis heen.

Met vriendelijke groet,

Frank Keizer

Frank Keizer is dichter en essayist. Zijn bundel 'Onder normale omstandigheden' is in 2016 verschenen bij uitgeverij Polis. Met Maarten van der Graaff richtte hij het online tijdschrift Samplekanon op, en hij is redacteur bij tijdschrift nY.