Benjamin Verdonck in gesprek met Thomas Hirschhorn. 'Ik maak geen politieke kunst'

Door Sébastien Hendrickx, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Vallen artistieke autonomie en maatschappelijk engagement te rijmen? Nergens steekt die vraag zo nadrukkelijk de kop op als bij kunst in de openbare ruimte. Voor een eigenzinnig antwoord zocht Benjamin Verdonck in de Parijse voorstad Aubervilliers de Zwitserse beeldende kunstenaar Thomas Hirschhorn op.

Toen de theatermakers van het Toneelhuis in 2007 de vraag kregen wie ze graag wilden ontmoeten voor een dubbelinterview, dacht Benjamin Verdonck meteen aan Hirschhorn. Maar die afspraak zegde hij vervolgens zelf af. Nu, drie jaar later, haalt de energieke Zwitser breed glimlachend de brief tevoorschijn die hem indertijd samen met een appeltaartje en een scherp mes vanuit Antwerpen was opgestuurd. Verdonck verklaart: ‘Toen wist ik eigenlijk niet waarover ik met u wilde spreken. Nu wel.’

Hirschhorns werk geniet internationale aandacht sinds het midden van de jaren 1990. Zijn exuberante, zaalvullende installaties zijn steevast opgetrokken uit goedkope, alledaagse materialen: karton, hout, tape, plastic. Ze zien eruit alsof ze heel snel opgebouwd moesten worden. Uit de vorm spreekt een grote urgentie. Hij houdt er ook van om zijn werken te overladen met te veel informatie. Als kijker moet je vaak zappen tussen uiteenlopende beelden en teksten uit de reclamewereld, de populaire cultuur, de pornografie, de filosofie, de kunstgeschiedenis. Hirschhorn verwijst naar de techniek van de collage: ‘Het samenbrengen van zaken die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben, is het basisprincipe van mijn hele werk. In die brutale confrontatie schuilt volgens mij het politieke.’

De dictatuur van de opinies: men dwingt je steeds om kamp te kiezen

Hirschhorn wisselt exposities in musea en kunstgalerieën consequent af met projecten in de openbare ruimte, vaak in de periferie van een stad. Aanvankelijk namen die werken de vorm aan van gesloten structuren, zoals vitrines waar je van buiten naar binnen kon kijken. Vandaag zijn het veeleer open sites die je kan betreden en waar je mee kan interageren. Zo bouwde de kunstenaar in 2004 samen met een groep inwoners van Aubervilliers het Musée Précaire Albinet, een tijdelijk museum op een braakland. Behalve een tentoonstellingsruimte voor wekelijkse exposities rond het werk van belangrijke twintigste-eeuwse kunstenaars als Duchamp, Warhol of Beuys, was er ook een bibliotheek, een volkskeuken en werden er workshops voor kinderen en lezingen over kunst georganiseerd.

HENDRICKXchaletOok hier gold het principe van de collage: Hirschhorn bracht werelden samen die niet samen hoorden. Was het water tussen Duchamp en de Parijse banlieu niet te diep? Hirschhorn vindt van niet. ‘Ik wilde vorm geven aan het idee dat een kunstwerk geen uitleg nodig heeft. Dat het niet enkel commerciële of patrimoniale waarde heeft, maar ook een intrinsieke kracht, een eigen energie. Door excessief vorm te geven aan mijn liefde voor deze kunstenaars, hoopte ik dat ze ook anderen zou besmetten.’

Hirschhorns praktijk in de publieke ruimte past niet naadloos in het hokje van de community arts. Al doet hij voor zijn realisaties vaak beroep op buurtbewoners, zijn werk is er niet om de plaatselijke verzuring tegen te gaan, de sociale interactie te verhogen of de woede te bedaren. Hij vraagt nooit ‘kan ik jullie helpen, wat hebben jullie nodig?’, maar keert die vraag steevast om: ‘Kunnen jullie mij helpen met dit project? Ik heb jullie nodig.’ In zijn atelier buiten Parijs hamert Hirschhorn er meermaals op dat hij geen sociaal werker is, noch politiek activist, pedagoog of journalist. Wel een kunstenaar.

Verdonck knikt instemmend. Tijdens zijn 365 dagen durende Kalender-project kreeg hij ook vaak vragen over de autonome status van zijn arbeid als kunstenaar. Men vroeg niet zozeer om sociale functionaliteit, wel om politieke ondubbelzinnigheid en een duidelijk standpunt. ‘Mijn acties verhielden zich niet enkel tot traditionele feestdagen, maar ook tot de concrete actualiteit, zoals de oorlog in Gaza of de vluchtelingenproblematiek. Ik voelde de nood om het daarover te hebben, maar zonder expliciete, politieke stellingname. Als burger keur ik de misdaden van Israël vurig af, maar wat heeft het voor zin om dat te ventileren in mijn kunstenpraktijk? Dan schrijf ik toch beter een stuk voor de krant? Velen vinden die terughoudendheid als artiest gemakzuchtig. Hoe denkt u daarover?’

‘Dat vind ik je reinste dictatuur: de dictatuur van de opinies! Men dwingt je steeds om kamp te kiezen. Zelf heb ik het etiket “politiek kunstenaar” altijd geweigerd. Ik maak geen politieke kunst, maar kunst op een politieke manier. Ik kies geen specifiek onrecht of maatschappelijk thema waarover ik mij dan uitdruk, maar stel mij de vraag met welke vorm, met welke kunst ik mij in dit tijdsgewricht moet uitdrukken. Niet voor of tegen, maar met de omringende maatschappelijke realiteit. Op dezelfde golflengte. Ik sta er niet buiten, maar zit er middenin en loop erin verloren. Kunst is voor mij een tool om die complexe werkelijkheid te leren kennen, niet om er a priori uitspraken over te doen.’

Trekt u dan de publieke ruimte in om dichter op die maatschappelijke realiteit te zitten?

‘Ik ben mij er altijd van bewust geweest dat zowel de materialen waarmee ik werk als de plekken waar ik mijn werk toon, van het allergrootste belang zijn. Net als Joseph Beuys wil ik me niet beperken tot musea of kunstgaleries, maar ook daarbuiten aanwezig zijn. Zowel die plekken waar men kunst vertoont als die waar dat doorgaans niet gebeurt, maken toch deel uit van de maatschappelijke werkelijkheid?’

Ik maak geen politieke kunst, maar kunst op een politieke manier

Zeker, maar het publiek verschilt toch grondig?

‘Dat verschil is niet essentieel, enkel proportioneel. In een museum staat misschien 90 procent van het publiek open voor kunst, op straat maar 10 procent. Ik wil werken voor een non-exclusief publiek. Ik wil ook mensen bereiken die nooit in een museum komen, maar niet door compromissen te sluiten. Mijn werk in de openbare ruimte heeft net zo min nood aan uitleg of makkelijke herkenbaarheid als dat in het museum. De passant wordt niet uitgesloten: ook hij wordt geconfronteerd met het vraagstuk van de kunst. Men heeft altijd de mond vol over kunstparticipatie en publieksverbreding, maar de belangrijkste participatie lijkt me toch die van het denken! Die valt niet in getallen uit te drukken. Misschien veranderde een project van mij het leven van een of twee mensen, net zoals Beuys of Warhol dat bij mij deed, maar dat kan je nooit zeker weten.’

Krijgt u vaak te maken met onbegrip en afwijzing?

‘Natuurlijk, ik krijg allerhande reacties. Kunst creëert steeds een een-op-eenrelatie tussen het werk en een individu. Dat kan een constructieve dialoog worden, maar net zo goed een conflict. Dat wordt vaak over het hoofd gezien. Men wil zo graag dat het “werkt”, dat het een succes is! Maar een project in de openbare ruimte kan nooit een totaal succes zijn, en nooit een totale mislukking. Meer dan eens viel mijn werk ten prooi aan vandalisme. Sinds mijn Deleuze Monument in Avignon beschadigd werd in 2000, werk ik volgens het principe van presence and production: zolang mijn project loopt, ben ik continu ter plekke. Ik ben onophoudelijk aan het praten, bouwen, opkuisen en herstellen.’

Dat doet me denken aan de actie Junkhouse. Ik ruimde een drugsplekje achter een groot reclamepaneel op, plaatste een driezitsbank en bouwde een afdakje. Toen het vernield werd, wilde ik het absoluut herstellen om te tonen dat ik zorg droeg voor mijn werk.

‘Ja, zo laat je zien dat je aan iets vasthoudt, dat kunst een eigen waarde heeft, los van een marktwaarde. Werken in de openbare ruimte helpt je om dat te blijven beseffen. Als je als kunstenaar duidelijk maakt dat je zorg draagt voor je werk, zet je er anderen misschien toe aan om dat ook te doen.’

Kunst is voor mij een tool om de complexe werkelijkheid te leren kennen

Een laatste vraag. Mijn theaterpraktijk wordt al jaren gesubsidieerd, en nu exposeer ik af en toe maquettes die ik thuis bricoleerde in een kunstgalerie. Doen de steun van de staat en de commerciële logica van de kunstmarkt de autonomie van de kunstenaar teniet?

‘Ik herinner me uit mijn beginperiode nog de discussies met bevriende kunstenaars in een kraakpand in Montreux. Zij waren van mening dat ze zich nooit met galeries zouden inlaten. Ik was de enige die zei dat ik dat wel wilde. Naast het publiek en de kunstkritiek maakt ook de kunstmarkt deel uit van de hedendaagse realiteit van de kunstenaar. Alleen wil ik werken met de kunstmarkt, niet voor de kunstmarkt. Ik wil me ertegenaan schuren. Zo heb ik, toen bleek dat het voorziene budget voor Musée Précaire Albinet ontoereikend zou zijn, een serie van vijftig multiples verkocht op een grote kunstbeurs. Hoe je ook gefinancierd wordt, je moet er gewoon over blijven waken dat je werk niet in een systeem verzeild raakt, maar zijn eigen systeem blijft bezitten. Als je werk sterk genoeg is, dan overstijgt het de agenda’s, motieven en recuperaties van anderen.’

Van 3 oktober tot 5 december presenteert Thomas Hirschhorn in het Museum Dhondt-Dhaenens in Deurle de tentoonstelling Too Too – Much Much (www.museumdd.be).