'Belgische' poëzie uit 'België'

Door Jan Baetens, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Vorig jaar verscheen de langverwachte bloemlezing van Liliane Wouters en Yves Namur Poètes aujourd'hui. Un panorama de la poésie francophone de Belgique. Het boek bundelt gedichten van alle nog levende Franstalige dichters uit België (inclusief Vlaanderen, want er is nog steeds een niet onbelangrijk aantal Vlamingen dat in het Frans actief is, gaande van Frans De Haes tot Elke De Rycke), ongeacht de strekking die ze vertegenwoordigen of hun leeftijd. De presentatie van het volume is chronologisch. De bloemlezing begint met Henri Bauchau (1913), allicht beter bekend als romancier dan als dichter, en eindigt met Pascal Leclercq (1975), wat lijkt te suggereren dat er in de huidige generatie geen wonderkinderen rondlopen zoals Eugène Satizkaya, die in 1972 op 17-jarige leeftijd een opgemerkt internationaal debuut maakte met Mongolie plaine sale. Ook hij zal echter later vooral als romanschrijver bij het grote publiek bekend worden.

Poètes aujourd'hui is een ideale insteek voor wie een breed en evenwichtig overzicht zoekt van de Franstalige poëzie in België. De samenstellers, beiden belangrijke auteurs met ook grote verdiensten als bloemlezers en uitgevers, zijn voldoende verschillend (en niet alleen in geslacht of leeftijd) om een goede samenstelling te garanderen. Daardoor kan niet alleen de specialist, maar ook de geïnteresseerde buitenstaander met deze publicatie echt aan de slag gaan. Omdat er gemikt wordt op de breedte — er zijn een kleine honderd auteurs geselecteerd — en verder elke directe of indirecte duiding over de dichters ontbreekt, bestaat echter het gevaar dat de bomen het bos wat verhullen. Het boek zou verplichte lectuur moeten zijn voor iedereen die met literatuur bezig is, en het aantal aangename verrassingen dat hier te wachten ligt, is hoog. Maar voor wie minder vertrouwd is met het poëtische landschap in Franstalig België, blijft het jammer dat de samenstellers zich tot het leveren van teksten hebben beperkt en de context volledig buiten beschouwing hebben gelaten. Zeker in het geval van de poëzie is zo'n minimale achtergrondkennis geen overdreven luxe. Want niet alleen 'hoe' dichters schrijven, maar ook 'wat' ze schrijven, en zelfs 'dat' ze schrijven, wordt in dit geval evenzeer door de omgeving bepaald als door individuele poëtica's — hoe belangrijk die voor de rest ook zijn.

Nicolas Marichal

CENTRUM EN PERIFERIE

Literatuur wordt overal geschreven en uitgegeven. In het Franse taalgebied is dat niet anders, en net zoals voor het Nederlands geldt ook hier dat iedereen gelijk is voor de wet, maar dat de enen gelijker zijn dan de anderen. Het Franse systeem is traditioneel sterk gecentraliseerd, en hoewel de situatie onder druk van de toenemende regionalisering zeker aan het veranderen is, blijft er toch nog een zeer groot onevenwicht tussen wat in Parijs 'moet' en wat in de provincie — en Franstalig België is in dit opzicht deel van de Franse provincie — 'mag': Parijs trekt sinds jaar en dag de kern van de productie naar zich toe, en vandaag zijn de roman en het essay de dominerende genres. De provincie krijgt de kans zich te profileren in de marge. Voor België (in navolging van onze Franstalige vrienden laten we vanaf nu het beperkende adjectief 'Franstalig' vallen) betekende deze taakverdeling bijvoorbeeld dat de lokale uitgeverij, na het droogleggen van de contrefaçon (illegale tegendruk) in de 19e eeuw, zich specialiseerde in zaken als catechismussen, grammatica's — Grevisse is met Hergé, Brel, Merckx en Magritte de meest bekende Belg in Frankrijk — en … poëziebundels. Vervang catechismussen door strips, en je hebt nog steeds een vrij getrouw beeld van de huidige Belgische situatie. Dat is geen boutade: strip-uitgeverij Casterman was oorspronkelijk een bedrijf dat religieuze literatuur op de markt bracht.

De tweespalt tussen centrum en periferie heeft ervoor gezorgd dat ambitieuze auteurs naar Frankrijk loeren. Een extreem voorbeeld hiervan is Henri Michaux, die meer een kosmopolitische dan een Franse of een Belgische auteur was, maar dan wel een kosmopoliet die de Belgische nationaliteit voor de Franse omruilde.

Mede door de federalisering van de Belgische staat is er in het zuiden een zeer actieve cultuurpolitiek op gang gekomen, die (meer dan in het noorden) de rol en de plaats van de taal (en de film) beklemtoont. En hoewel de ingezette middelen geen vergelijking doorstaan met wat men in Vlaanderen kan spenderen, is er sinds 1980 met succes een beleid gevoerd dat de literatuur bevrijd heeft van haar provincialistische karakter. De naam van Marc Quaghebeur is in dat verband cruciaal: zijn studies en bloemlezingen over Belgische literatuur zijn voor die kentering uiterst belangrijk geweest. De positieve effecten zijn overal te merken: op school wordt opnieuw Belgische literatuur gelezen, auteurs zijn niet langer beschaamd om hun teksten in een Belgische context te situeren, er is hard gewerkt aan het ontsluiten van het eigen patrimonium, men durft opnieuw in België te publiceren … Kortom, er is een onmiskenbare dynamiek, ook in de poëzie. Dat wil niet zeggen dat de magneetfunctie van Frankrijk verdwenen is, wel dat de scherpe kantjes van de spanning tussen centrum en periferie verminderd zijn.

Poëzie leeft in Wallonië: er is een omvangrijke productie, het genre is aanwezig in het veld (uitgeverij, boekhandel, school, subsidies, optredens) en slaagt er bovendien in om buitenlandse (zelfs Franse!) auteurs aan te trekken, hoewel nooit op een erg systematische manier. Het boeiende aan het poëtische veld is niet dat het op een heel eigen manier gestructureerd is, maar wel dat het een heel eigen profiel heeft ontwikkeld, dat sterk verschilt van de poëzie uit Frankrijk, en dat geen enkel verband houdt — als men mij deze retorische overdrijving toelaat — met wat er in Vlaanderen gebeurt. Institutioneel gezien vindt men in het zuiden van België dezelfde instrumenten als elders: er zijn instellingen die men poëziecentra zou kunnen noemen (waarvan die van Amay in de provincie Luik en vooral die van Namen de belangrijkste zijn), er is een hele trits uitgeverijen, die dikwijls zowel een erg lokale als internationale politiek voeren (ik denk bijvoorbeeld aan Le Fram, L'Arbre à paroles, Le Cormier, Didier Devillez, Le Daily-Bul, Le Taillis-Pré of Tétras-Lyre), er zijn talrijke tijdschriften die pogingen doen om zich te groeperen voor distributie en promotie, er zijn grensoverschrijdende projecten (vooral rond Escale du Nord, een filiaal van Le Castor Astral, en Les Impressions Nouvelles, die even Belgisch als Frans zijn, of omgekeerd), er is actieve ondersteuning vanuit de overheid (die onder meer de bekende Espace Nord-reeks subsidieert, waar plaats is voor poëzie, met echte bestsellers zoals de onwaarschijnlijke tienduizend exemplaren voor de bloemlezing van Paul Nougé als gevolg), er zijn markten, festivals, voorleesavonden, ontmoetingen, debatten, gossip, jaloezie, enzovoort.

LEESBAARHEID

De eigen kenmerken van de poëzie in België komen natuurlijk best tot uiting door een vergelijking met die in Frankrijk. Maar in tegenstelling tot vroeger is het niet langer zo dat België een soort provinciaal en oubollig doorslagje is van wat twintig of dertig jaar geleden in Frankrijk bon ton was. In het kielzog van de Brusselse surrealisten, die voor een heel ander type literatuur (en politiek) stonden dan hun Franse tegenhangers, gaat men vandaag in België voor een eigen benadering van poëzie, waarin aspecten die in Frankrijk cruciaal zijn grotendeels ontbreken en waarin anderzijds bewust of onbewust ook sterk wordt ingezet op zaken die elders minder aan bod komen.

Sommige dimensies zijn amper aanwezig. Er wordt bijvoorbeeld manifest minder vertaald in België, allicht bij gebrek aan goede distributie in Frankrijk, nog steeds dé achillespees van het hele systeem. Er is ook veel minder aandacht voor theorievorming: wie theoretisch met poëzie bezig is, koppelt dat meestal los van de Belgische praktijk. Het is ten slotte zeer moeilijk om vandaag veel harde 'avant-garde' te vinden, in tegenstelling tot in Frankrijk, waar er opnieuw een echte boom is van dit type poëzie. In België is er de vreemde situatie dat avant-garde en toegankelijkheid elkaar niet uitsluiten. Deze drie lijnen zijn niet toevallig gekozen: vertaling, theorie en avant-garde sporen dikwijls samen.

Het type poëzie dat in België prominent aanwezig is, gaat meestal een andere kant uit. Als we even abstractie maken van de onvermijdelijke buitenbeentjes, wordt snel duidelijk dat leesbaarheid en oraliteit twee heel belangrijke aspecten zijn, en ook deze elementen gaan niet toevallig samen. De kleinschaligheid van het poëziebedrijf en het belang dat toegekend wordt aan het concreet functioneren van de poëzie voor een levend publiek, zorgen er enerzijds onvermijdelijk voor dat onleesbaarheid of hermetisme in België slecht gedijen, en dat klank, ritme, intonatie en 'présence' anderzijds zowel de vorm als de inhoud van de teksten sterk kleuren. Optreden, voorlezen, debatteren, meewerken aan schrijfateliers enz. zijn niet minder belangrijk dan publiceren, en de onmiddellijke confrontatie met de reacties van het publiek laten natuurlijk hun sporen na in wat de dichter naar buiten brengt, zelfs wanneer hij of zij iets anders wil brengen dan sentimentele gebruikslyriek voor een breed publiek.

Het werk van Vincent Tholomé, de meest interessante avant-gardedichter van het moment, is daarvan een mooie illustratie. Hoewel Tholomé heel radicaal bezig is met samplingtechnieken en geluidspoëzie — zijn performances zijn terecht befaamd en doen in niets onder voor het beste wat sound poetry internationaal heeft voortgebracht — slaagt hij erin om direct en efficiënt te communiceren met gelijk welk publiek, dat overigens niet altijd in een zaal op een stoel naar hem zit te luisteren. Tholomé houdt ervan om op te duiken op de meest 'onwaarschijnlijke' plaatsen, zoals de parking of de kassa van de Colruyt, om daar de grenzen tussen kunst en niet-kunst, privé en publiek, taal en geluid, af te tasten. Niet minder opvallend hierbij is dat de klemtoon die op de orale performance valt, losstaat van het boek — Tholomé publiceert relatief weinig — en niet gekoppeld wordt aan multimedia: de instrumenten van Tholomé zijn tekst, stem en micro, die bij hem als instrument worden gebruikt. Thematisch zoomt hij heel sterk in op het dagelijkse leven. Tholomé is niet bezig met een metareflectie over wat het Gedicht mag zijn, maar verwerkt de dagelijkse taal tot een explosief mengsel.

EEN LUIDE LACH

De bereidheid om over het gewone en het banale te spreken, vertaalt zich ook in een expliciete Belgische verankering van deze poëzie, waarin belgicismen, dialectwoorden en een heel eigen verwerking van de meertaligheid van ons land creatief worden verwerkt. Oraliteit, toegankelijkheid en een sterke aanwezigheid van de lokale en Belgische omgeving karakteriseren echter niet alleen het recente werk, maar ook de poëzie van de vorige generatie(s), met als belangrijkste namen Jacques Izoard, Jean-Pierre Verheggen, William Cliff en Eugène Savitzkaya. Ironie, humor en zelfs een heel luide lach, zijn in diverse schakeringen en combinaties eveneens een bepalende factor in de Belgische poëzie. Zelfspot en België gaan goed samen, maar de sterke neiging tot zelfrelativering mag zeker niet worden verward met een gebrek aan ambitie of sérieux. Verheggen, Cliff en Savitzkaya zijn stuk voor stuk grote ambachtslui, die ondanks hun ogenschijnlijke nonchalance geen letter aan het toeval overlaten. Jongere auteurs als Carl Norac (vooral gekend als jeugdauteur), Karel Logist en Rossano Rosi kunnen tot dezelfde traditie gerekend worden. Hun register is wel iets minder baldadig, terwijl bij anderen het groteske dikwijls om de hoek loert.

Wil dat zeggen dat het poëtische landschap relatief homogeen is? Allerminst. Zo is er van oudsher een zeer levendige retorische traditie, met auteurs die er niet voor terugschrikken om zeer complexe compositie- en thematische structuren op een barokke manier te verweven, zoals Gaston Compère en Eric Brogniet, of, in een meer experimentele toonaard, Otto Ganz. Een welkome afwisseling bij de onvermijdelijke dominantie van het halfbakken vrije vers en de bekentenislyriek die sinds jaar en dag de (pseudo-)moderne poëzie in de ban houdt, en die in België bovendien nog gebukt gaat onder de erfenis van het surrealisme.

De meer klassieke, verstilde poëzie kende in François Jacqmin zijn grootmeester. Een bundel als Les saisons (1979) is een mijlpaal. Minimalistische varianten van deze eerder filosofische lijn vindt men bij Marc Quaghebeur, François Muir of Yves Namur. Maar om een of andere reden lijkt dit type auteurs meer 'Frans' dan 'Belgisch'. Daarmee zijn we terug bij af, of bij wat hierboven de 'context' werd genoemd. Franstalige dichters uit België hebben een eigen stem, niet alleen individueel maar ook collectief, ondanks alle verschillen.

De bloemlezing van Wouters en Namur is voor Vlamingen een uitdaging. Niet alleen omdat ze het noorden confronteert met haar eigen onwetendheid, maar ook omdat de ontsluiting van de literatuur uit het zuiden een nieuwe impuls zou kunnen geven aan de poëzie in Vlaanderen zelf. De laatste tijd zijn enkele initiatieven gegroeid rond tweetalige bundels en samenwerking tussen Nederlandstalige en Franstalige auteurs, met als mooiste voorbeeld de 'gemengde' bloemlezing van Francis Dannemark, Ici on parle flamand & français (2005). Mondjesmaat begint men te vertalen, onder meer via uitgeverij P, dat werk van Jacqmin uitgeeft. En ook creatieve projecten komen langzaam van de grond, waarbij niet onverwacht Passa Porta een grote rol speelt. Het is nu vooral uitkijken naar wat er zal gebeuren wanneer Vlamingen en Franstaligen echt samen in hun eigen taal gaan schrijven.

BIBLIOGRAFIE

Jan Baetens, De Belgen zijn in de mode, Leuven, P, 2002

Francis Dannemark,Ici on parle flamand & français (Une fameuse collection de poèmes belges), Bordeaux: Le Castor Astral, collection 'Escales du Nord', 2005

Liliane Wouters en Yves Namur, Poètes aujourd'hui: Un panorama de la poésie francophone de Belgique, Châtelineau: Le Taillis Pré, 2007, in co-editie met Le Noroît, Montréal

Poëziecentrum Namen: www.maisondelapoesie.be