'The assasination of Jesse James by the coward Robert Ford'

Door Stijn Godderis, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

De eerste Amerikaanse langspeelfilm, The Great Train Robbery uit 1903, was een western. In de daaropvolgende eeuw is het Amerikaanse oergenre verschillende keren dood en begraven verklaard, maar het herrees telkens uit zijn as. Zo werd het steeds meer gelaagd en slopen er rijkere karaktertekeningen en complexere moraalfilosofische vragen in. The Assassination of Jesse James by the Coward Robert Ford is het meest recente voorbeeld, en meteen een meer dan geslaagde illustratie van de mogelijkheden die de western nog te bieden heeft.

Al in de jaren zestig en zeventig ontstonden er varianten op de klassieke western van bijvoorbeeld John Ford en Howard Hawks. De iconische 'spaghettiwesterns' van Sergio Leone zijn ongetwijfeld het bekendst. Traditionele inhoudelijke elementen zoals de archetypische held-schurktegenstelling, de afschildering van native Americans als wilden, of de rechtvaardiging van geweld als middel tot onderwerping werden hertekend, geparodieerd, genuanceerd, of verlaten. Ondanks de blijvende invloed van zijn thematiek en narratieve codes op andere genres (zoals science fiction) leek de western in de jaren tachtig  een stille dood te sterven. Clint Eastwoods rauwe Unforgiven (1992) toonde echter aan dat het genre weliswaar niet meer volledig levensvatbaar was, maar dat het toch alle opties op reïncarnatie behield. Gegroeid in zelfkennis, sadder and wiser, bewees Eastwoods onbarmhartige dissectie van de grootste wildwestclichés dat de western als vorm krachtig genoeg bleef om een nieuw leven als (meta)commentaar aan te vatten. Het is in deze lijn dat The Assassination of Jesse James by the Coward Robert Ford geplaatst moet worden. Er zijn genoeg redenen waarom deze prent wel degelijk in het westerngenre thuishoort: de achtergrond van de film (de Amerikaanse Midwest in de periode na de burgeroorlog, van 1865 tot 1890), thematische componenten zoals loyaliteit, wraak, misdaad en heldendom, en het typische hoofdpersonage (een historische outlaw en gunslinger). Maar het slimme van deze film, die met de titel meteen zijn climax weggeeft, is dat hij heel veel tegelijk is: een genrecommentaar, een psychodrama, een karakterstudie, een film noir en een klassieke tragedie. En dat alles met een wel erg levendige grijns: Amerika mag zijn omgang met zijn idolen, zijn cultuurpatrimonium en zijn onderlinge bondgenootschap eens goed in de ogen kijken.

The Assassination of Jesse James by the Coward Robert Ford vertelt het verhaal van de ondergang van wildwestmythe Jesse James. Gedurende 155 minuten neemt regisseur Andrew Dominik je mee op een grimmige tocht aan de zijde van een al bij leven legendarische outlaw en een van zijn handlangers. De vertelling omspant een periode van elf jaar (van 1881 tot 1892), waarvan het eerste jaar de hoofdmoot van de film vormt omdat het Jesse James' laatste was. Dominik schreef zelf het script voor zijn tweede langspeelfilm en baseerde zich hiervoor op het gelijknamige boek van Ron Hansen uit 1983.

De melancholische sfeer en de tragiek van de film zit al vervat in een korte, dromerige intro die Tom Howard alias Jesse James toont op het einde van zijn leven, 34 jaar oud, wiegend in een schommelstoel in de huiselijke omgeving van zijn gezin, starend tegen de achtergrond van een brandend hooiveld. Op de geluidsband horen we Nick Cave en Bad Seed Warren Ellis op een celesta (een houten toetsinstrument) en een triangel. Een voice-over vertelt enkele wetenswaardigheden over Jesse. Het volgende ogenblik belanden we in de werkelijkheid van de posse van de broers James die zich opmaken voor een treinoverval. De negentienjarige Robert Ford, broer van _gang-_lid Charley Ford, probeert krampachtig in de gunst te komen van Jesse James, zijn idool, de held van zijn five cent novels ende man rond wie hij in zijn tienerjaren een archief aan krantenknipsels opbouwde, zo zal blijken. De sinistere fascinatie die hij voor James koestert, voel je als kijker van bij de eerste seconden dat Ford verschijnt. Dat is de grote verdienste van acteur Casey Affleck, voor wie minderwaardigheid, gekwelde jaloezie en zelfingenomenheid als een tweede huid zijn. Na de treinoverval verlaat Frank James de bende: de grilligheid en onberekenbaarheid van zijn jongere broer komen hem de strot uit. Jesse gebruikt Robert een paar dagen als koelie. De leden van de posse vallen op zichzelf terug, raken  geïsoleerd. Stilaan gaan de poppen aan het dansen. Enkele huurlingen die bij de treinoverval hielpen, zouden met de politie gesproken hebben. Als een gif sluipen argwaan en paranoia in de relaties tussen de protagonisten. De angstaanjagende reputatie die Jesse James na elf jaar van overvallen heeft opgebouwd, pakt zich als een donkere onweerswolk boven zijn trawanten samen. De winter valt en Jesse komt bezoekjes brengen. Hij ruíkt dat er informatie voor hem achtergehouden wordt, dat er gelogen wordt, en opgejaagd door slapeloosheid en depressie, komt hij in een spiraal van wantrouwen, boosaardigheid en doodsdrift terecht. Robert Ford leert dat zijn idool in werkelijkheid weinig uitstaans heeft met het personage uit zijn fantasieën, meer zelfs, Ford ziet zijn bewondering door James geridiculiseerd en bespot, waardoor zijn gevoel van mislukking alleen maar groter en ondraaglijker wordt. Wraakideeën vermengen zich met zijn verlangens naar grootsheid. In een sfeer waarin het laatste spatje vertrouwen tussen de beruchte outlaw en zijn laatste twee handlangers (de broers Ford) verdampt is, lijkt Jesse James zijn eigen dood te ensceneren. Robert voltrekt de daad en kan nauwelijks wachten op de incassering van zijn succes, zo snel stuift hij met het nieuws richting telegraafkantoor. In een verrassende epiloog die naar het einde toe een spoor van diepe treurnis achterlaat, zien we hoe de tentakels van 'de mythe Jesse James' de broers Ford naar hun ondergang leiden. De melancholie die na het eindbeeld blijft hangen, de melancholie van het menselijke bedrijf, heeft mij dagenlang achtervolgd. Zij geeft de film zijn bijzondere, indringende kracht.

Er zijn verschillende redenen waarom The Assassination zo goed werkt. Om te beginnen is er de onberispelijke casting, met stuk voor stuk degelijke vertolkingen (Sam Rockwell bijvoorbeeld is erg geloofwaardig als de dommige Charley Ford), en twee hoofdrollen die daar nog bovenuit steken. Brad Pitt zet Jesse James neer als een complexe, erg grillige man die moeilijk te vatten blijkt. Na het molesteren van een tiener moet hij zijn tranen verbijten, vechtend tegen zichzelf. Cassey Affleck is zoals al gezegd griezelig authentiek als zelfingenomen loser die dweept vanuit een tekort maar tegelijk ook slachtoffer is van een cultuur waarin mythische helden rolmodellen zijn.

Die geslaagde karaktertekeningen zorgen ervoor dat het goed-kwaadarchetype in beide hoofdpersonages geïncorporeerd wordt. Het genrecommentaar is duidelijk, maar je kan deze nuance misschien ook nog op een dieper niveau lezen, die mee de rijkdom van de film uitmaakt. Er is geen grootse, goedaardige missie die voor meer democratie in de as van het kwaad zorgt. Er is vooral erg veel opportunisme, en het twijfelachtige doel heiligt al te vaak de bloederige middelen. Geconfronteerd met de leugen van de vermeende massavernietigingswapens en de uitzichtloze toestand in Irak, lijkt dat zelfinzicht binnen de Amerikaanse samenleving aan terrein te winnen.

Als kanttekening bij zowel de western als zijn cultuurbodem, The US of A, gaat het The Assassination vooral om het ontmythologiseren. Dit rechtvaardigt meteen ook de traagheid en de lengte van de film, het narratieve karakter (de voice-over die regelmatig weer opdoemt), en het nagenoeg volledig ontbreken van gezwaai en geblaf van pistolen. De actie- en geweldscènes van de klassieke western en zijn meer gewelddadige subgenres zijn vervangen door alledaagse beslommeringen (de outlaws die de tijd verdrijven voor hun treinoverval, of die een middagdut doen in het mistroostige winterlicht, gang_-_leden Liddel en Hite op bezoek bij Hites pa, het avondmaal bij de Fords), waarin dreiging en geweld een abstractere, psychologische vorm aannemen. De luttele schoten die effectief vallen, hebben dan ook een wezenlijke impact op de kijker. De scène waarin Jesse James een nachtelijke rit maakt met zijn vroegere handlanger Ed Miller, waarbij je net als Miller weet dat zijn laatste uren geteld zijn, geeft moord zijn bittere, ware proporties terug. Een mens van vlees en bloed, verstrikt in een web van intrige, verraad en leugen, betaalt de hoogste prijs die hij kan betalen. Het is verder opmerkelijk hoe de genaamde Jim Cummins, die volgens Ed Miller aan het praten ging en zo de bal van achterdocht en afrekening aan het rollen bracht, de hele vertelling lang buiten beeld blijft. Wie is hij in godsnaam? Opnieuw is er een dieper niveau waarop we Jim Cummins als symbool kunnen zien voor gossip, voor het vileine geroddel en gegons dat de machinatie van paranoia in gang zet. Gek toch dat het bondgenootschap van de hele James-gang op basis van een dergelijk gesis van tongen zo snel op de helling staat. Hoe sterk kan een bondgenootschap zijn als het van bij de eerste toets verkruimelt? De romantiek van een hechte gang — lees een eendrachtige natie — is een deklaag, een korstje op een poel van wantrouwen en angst. Ondanks die werkelijkheid van paranoia binnen de entourage van James, blijkt er daarbuiten een goegemeente te bestaan die de romantiek van een antiheld als James tot elke prijs wil behouden en zelfs cultiveren. Die nood is zo luguber en sterk dat Robert Ford in het bestek van enkele jaren van volksheld tot laffe moordenaar gedegradeerd wordt. De mythische held, misdadiger of niet, staat boven alle redelijkheid. Spreekt hier niet de ziel van die cultuur die vanuit een ontbreken aan diepe geschiedenis dan maar zelf zijn cultuurpatrimonium optrekt? Mythes zijn al langer goed funderings- en stutmateriaal gebleken.

Het is vooral in deze fase van de epiloog van The Assassination by the Coward Robert Ford, waarin je de publieke opinie zich tegen Robert Ford ziet keren , dat de weemoed in al zijn kracht doorbreekt. De weemoed die het gevolg is van de blinde onwil tot inzicht. De melancholie ook om de leegte in de mens, die om een dergelijke preoccupatie met mythes vraagt. Daarnaast toont het slot dat het mechanisme van idolatrie een vervaarlijk beest is dat zich voedt met minderwaardigheidslijders als Robert Ford (en stalkers, moordenaars als Mark Chapman of sommige high school killers). Hun nood aan bevestiging wordt ziek van grootheidswaan, die in feite slechts de bestaande, door media uitvergrote idoolaura's nabootst.

De beelden van Andrew Dominiks film, geschoten door cinematograaf Roger Deakins, zijn van een gestileerde schoonheid die vooral Terrence Malick, maar bij momenten ook Walter Hill, Werner Herzog en Francis Ford Coppola in zijn hoogdagen in herinnering brengt. In de nu al klassieke scène waarin Jesse James vanop een versperring de nachtelijke stoomtrein tot stilstand dwingt, wordt daglicht gebruikt als koplamp van de trein. Jesses silhouet wordt prompt verheven tot een gravure van Rembrandt-achtige gratie. De mastershot-beelden van de woestenij van het midwesten van herfst tot lente, de luchten vol voortjagende wolkenformaties en de in donkere tinten gedrenkte huiskamerscènes zijn onmiskenbaar een lust voor het oog. Maar het is bovenal de combinatie van de muziek van Cave en Ellis die het geheel zijn melancholische kracht bezorgt. Deze poëtische, gestileerde aanpak lijkt in te gaan tegen het idee van ontmythologiseren, maar kan ook als een versterking daarvan gezien worden. Het is de keuze om de western als vorm, als cultuuromhulsel te eren. De inhoud is voorgoed verschoven, de kwintessens van de Amerikaanse mythe is uiteengereten en biedt een diepdroevige aanblik. Wat rest er dan nog behalve de oerspiegel zelf, met name de western als cultuurproduct? Als een aandenken aan de grootsheid die eens voorgespiegeld werd, mag deze laatste westernexponent fonkelen en met zijn schoonheid koketteren, om zo de verleiding in een omgekeerde beweging te voltrekken.