The Architecture of Error

Door Lotte De Voeght, op Wed Feb 04 2015 13:24:48 GMT+0000

Wat als de belangrijkste culturele en technologische ontwikkelingen van het twintigste-eeuwse modernisme nu eens niet het gevolg waren van strakke ideologische keuzes, maar voortkwamen uit een diepgewortelde, onuitgesproken angst? Een angst om de controle te verliezen en te mislukken? Dat is de prikkelende gedachtesprong waartoe The Architecture of Error ons uitdaagt.

In dit intelligent geschreven, rijk geschakeerde en prachtig geïllustreerde boek toont architectuurtheoreticus Francesca Hughes dat de doorgedreven precisie die de hedendaagse architectuur kenmerkt en die al meer dan honderd jaar aan het oprukken is, voortkomt uit een specifieke angst voor materieel falen. Vanuit verschillende praktijkvoorbeelden detecteert Hughes doorheen de twintigste eeuw een groeiende afkeer tegenover al te grillige – lees: moeilijk controleerbare en veelal organische – materiaalsoorten. Materiaalstudies namen exponentieel toe. Wat is de exacte elasticiteit van staal? De impactweerstand van beton? Hoe meer we fysieke mislukking zijn gaan uitbannen, hoe meer angst we ervoor lijken te hebben gekregen.

Hoe meer we fysieke mislukking zijn gaan uitbannen, hoe meer angst we ervoor lijken te hebben gekregen

Precisie was de verborgen obsessie van het modernisme. Ornamenten verdwenen, architectuur opende zich, licht stroomde binnen, muren verstrakten, én alles werd veel nauwkeuriger. In geen enkele theorie over wat er met ‘vorm’ gebeurde tijdens het modernistische experiment, wordt echter de vraag gesteld naar wat er gebeurde met ‘materie’. Over materie kan alleen gedacht worden als ook mislukking een plaats krijgt: het verbrokkelen, roesten, rotten, kromtrekken en verzakken, kortom het oplossen van de vorm. Hughes verklaart dat de erfenis van Aristoteles’ Methaphysics nog steeds aan de oorzaak ligt van het uitbannen van materie, en dus mislukking, in ons hedendaagse denken over architectuur in de brede zin. Voor Aristoteles was vorm superieur, met permanente en theologische kwaliteiten, terwijl de minderwaardige materie slechts een vormeloze staat van potentialiteit was. Ook voor Aristoteles was mislukking rechtstreeks verbonden aan materie.

65_devoeght_The Architecture of Error_700.jpg

Vandaar de euforische verwelkoming van zogezegd ‘foutloze’ materialen. De modernistische architecten werden betoverd door de perfectie van metaal en Le Corbusier zwijmelde bij de uitvinding van het miraculeuze vloeibare beton: ‘Het beton wordt er van bovenaf ingegoten, zoals je een fles zou vullen. Een huis is klaar in drie dagen. Het komt uit de bekisting als een gegoten voorwerp.’ Wat The Architecture of Error zo boeiend maakt, is de ongedwongen manier waarop de auteur historische gegevens koppelt aan zowel filosofische en persoonlijke verhalen als aan sociologische, politieke en economische evoluties. Het modernisme zou volgens Hughes nooit hebben kunnen plaatsvinden zonder de omarming van het beton – met een korte overheersing van staal in het interbellum. Beton initieerde niet alleen een radicale transformatie binnen de materiaalcultuur – het liet standaardisering toe en stootte mislukking verder uit – maar had ook effecten op cultureel-maatschappelijk niveau. Industriële massaproductie leidde tot een sociale reorganisatie: vakmannen met materiaalkennis en een natuurlijk aanvoelen van de foutmarges werden vervangen door zowel academisch getraind personeel, met hogere status en loon, die de theoretische specificaties beheersten om fouten te vermijden, als door laaggeschoolde, zuiver uitvoerende arbeiders die het beton konden gieten. Door die scheiding nam de intolerantie ten opzichte van wispelturige materialen nog verder toe. De afstand tussen materiaal en architect (en dus ook het wantrouwen tegenover mogelijk falen) werd zelfs een professionele vereiste.

Een belangrijk deel van The Architecture of Error is gewijd aan Hughes’ zoektocht naar mogelijkheden om een nieuwe ruimte voor mislukking te creëren. Daarvoor moest zij buiten de architectuur gaan kijken, naar disciplines en praktijken waar de hang naar precisie en de angst voor falen wel in vraag worden gesteld. Hughes brengt bijvoorbeeld het verhaal van Robert Hooke, die in de zeventiende eeuw vaststelde dat de punt van een naald, toch het meest precieze instrument, onder de microscoop bot en onregelmatig bleek. Het boek passeert langs Edson Gallaudet, die met zijn eerste metalen vliegtuig de houten voorgangers verdrong, langs Jules Verne, Fargo van de gebroeders Coen, Ludwig Wittgenstein, Georges Perec en de wetenschappers Nancy Catwright en Evelyn Fox.

De auteur koppelt historische gegevens op een ongedwongen manier aan zowel filosofische en persoonlijke verhalen als aan sociologische, politieke en economische evoluties

Twee prachtige hoofdstukken in het boek ontleden hoe beeldende kunstenaars worstelen én spelen met mislukking, opgehangen aan de praktijk van Barbara Hepworth en Gordon Matta-Clark. Via het idee van de mislukking benadert de auteur hun werk op een verrassende, nieuwe manier. Hughes beschrijft haast poëtisch Hepworths gevecht met, en liefde voor, de zuivere vorm en de tegendraadse materie, de zwarte klei, het gladde marmer, haar dagelijkse communicatie met de ‘intelligentie’ van de materie. Met het werk van Gordon Matta-Clark neemt Hughes ons mee naar een blinde vlek in het architecturale denken: de relatie tussen fouten en improvisatie. Met zijn spectaculaire cuttings, waarbij hij geometrische vormen uit leegstaande panden sneed, valt Matta-Clark de fundamenten van architectuur aan, namelijk de complexe structuur die materiaal en error in balans houdt.

Voor architecten is de werkelijke realisatie van een gebouw een ‘verlies’. Het wordt altijd gebouwd door anderen, én in een ‘ander’ medium, zijnde materie. En daarmee ligt ook de mislukking op de loer. De architect maakt het gebouw niet, hij tekent het. Ironisch genoeg is het de tekening, de eerste stap in het proces, die als enige vrij is van precisie, de enige plaats waar de architect zich vrij voelt, zonder faalangst: het is pure vorm, intentie voor materie. Precisie duikt pas op wanneer materie, en daarbij mogelijk falen, zijn intrede doet. De architect vreest elke stap in de richting van fysieke realisatie, richting ‘verlies’. Maar met de verkenning van andere disciplines en praktijkvoorbeelden tracht The Architecture of Error aan te tonen dat mislukking niet uitgesloten hoeft te worden: niet alleen is mislukking niet fout, architectuur kan, net als andere kunstuitingen, niet zonder bestaan.

Lotte De Voeght werkt voor Extra City, Kunsthal Antwerpen, en is redacteur beeldende kunst van rekto:verso.

Francesca Hughes, The Architecture of Error: Matter, Measure, and the Misadventures of Precision, Cambridge Mass.: MIT Press, 2014.