Alles wat mogelijk is

Door Jeroen Theunissen, op Tue Oct 16 2007 16:34:06 GMT+0000

Toeval bestaat niet, zegt het cliché, maar in de nieuwe roman van de Duitse schrijfster Juli Zeh (1974) speelt het wel een erg cruciale rol. Dat stelde ook Zehs Vlaamse collega Jeroen Theunissen vast. Sterker nog: toen hij Vrije val las, ontdekte hij dat het toeval uit het boek van Zeh zich als het ware tot in zijn eigen net voltooide (en ondertussen ook gepubliceerde) roman heeft doorgezet. De beide boeken vertonen immers enkele opmerkelijke parallellen. In deze tekst maakt Theunissen zelf de analyse van een wel erg toevallige verwantschap.

I.

De derde roman van Juli Zeh, Schilf, in het Nederlands uitgebracht onder de iets minder gelukkige titel Vrije val, is net als de vorige roman van de succesvolle Duitse schrijfster, Speeldrift (Spieltrieb, onlangs nog bekroond met de prestigieuze Prix Cévennes) een virtuoos, complex, intelligent boek. Men heeft Juli Zeh versleten voor niet meer dan een technisch wonderkind, een ambitieuze primus die vooral constant haar eigen vaardigheid en kennis wil etaleren en zich te buiten gaat aan briljante spelletjes, soms gezochte literaire verwijzingen, barokke metaforen en lichtjes pedante bespiegelingen. Neo-realistisch schrijft ze inderdaad niet. Zeh gebruikt (soms ook wel wat flauwe) grappen als '"Binnen vier dagen breng ik een mens om," zegt Sebastian. "Maar ik weet er nog niets van."' of: 'Hoogste tijd voor de moord.' Metaforen als: 'Op hun lopende band halen ze [de vogels, jt] alle voorbijgangers in.' Al is Vrije val duidelijk strakker dan Speeldrift, wie niet goed wordt van maniërisme — en blijkbaar bestaat dat type in normaliteit gelovende lezer — begint er nog altijd beter niet aan. Dat is jammer. Want wat die critici nogal gemakkelijk over het hoofd zien, is dat Zeh niet alleen de goochelaar is die vondst na vondst uit haar hoed tovert, maar een auteur die morele, maatschappelijke en ideologische vragen stelt en die op een vindingrijke manier in een leesbaar verhaal verwerkt.

Als structurerend kader kiest Zeh in Vrije val de politieroman. De Duitse titel Schilf (Riet) is de naam van de extravagante hoofdcommissaris die zijn zaken 'min of meer in zijn slaap' oplost. Met een aantal ironische kwinkslagen naar 'die onderbelichte, door het Duitse realisme doodgebureaucratiseerde televisiedetectives' distantieert Zeh zich al snel van Derrick, Tatort of Ein Fall für zwei. Wie een lekker weglezende whodunit verwacht, komt met Vrije val behoorlijk bedrogen uit. De ironische hoofdstuktitels, een procédé dat Zeh al in Speeldrift gebruikte, zijn bijvoorbeeld duidelijk genoeg. Boven hoofdstuk vier staat: 'Met vertraging verschijnt de commissaris ten tonele.' En boven het volgende hoofdstuk, dertig bladzijden verder: 'Vijfde hoofdstuk, waarin de commissaris de zaak oplost zonder dat daarmee het verhaal ten einde is.' Het boek gaat over heel andere zaken dan de banale vraag wie wanneer, waar en waarom de moord heeft gepleegd en hoe die opgelost geraakt.

De hoofdpersonages van Vrije val zijn twee briljante, succesvolle fysici, Sebastian en Oskar, die tijdens hun studie een hechte intellectuele — en misschien lichamelijke — vriendschap hadden die (in ieder geval volgens Sebastian) meer nog in het teken van de fysica dan van elkaar stond. Door de jaren, door de omstandigheden en door hun wetenschappelijke evolutie zijn de vrienden uit elkaar gegroeid. Sinds de eindspurt is ingezet in de strijd om de Theory of Everything, de theorie die de kwantummechanica met de algemene relativiteitstheorie verenigt, gooit Oskar zich 'als een bezeten minnaar' op het project en is hij een van die vele fysici die elkaar beconcurreren om een portie onsterfelijkheid. Oskars kansen, merkt de vertelstem op, zijn niet slecht. Zijn vriend Sebastian, net iets minder briljant dan Oskar, kiest na een intellectuele clash op het einde van hun studies, waaruit hij als verliezer tevoorschijn komt, '[n]iet alleen voor een andere theorie, maar vooral voor een ander leven.' Hij werkt aan de universiteit als experimenteel natuurkundige in de nanotechnologie en houdt zich in zijn vrije tijd bezig met de vele-werelden-interpretatie, een theorie die beweert dat de tijd geen doorlopende lijn is, maar een reusachtige stapel universums. Voor Oskar, een materialist voor wie er maar één enkele werkelijkheid is, waarmee we het moeten doen, is Sebastian vanaf dat moment een verrader: de vele-werelden-interpretatie — die de werkelijkheid zoals we die kennen in vraag stelt — noemt hij iets voor 'opscheppers en esoterici'. Wat Oskar zijn studievriend daarbij het meeste kwalijk lijkt te nemen, is niet dat hij in hun studiegebied een 'andere' richting ingeslagen is, maar wel dat hij zich bezighoudt met een richting die niet alleen hij maar zelfs Sebastian (in zijn eerlijkste momenten) als minderwaardig beschouwt. Sebastian heeft beslist om niet mee te doen aan de 'wedren om onsterfelijkheid', maar kiest voor een misschien 'normaler' leven: hij ontmoet de op elk vlak — schoonheid, intelligentie en toewijding — perfecte vrouw, sticht het perfecte gezin en plaatst dat boven de fysica en boven zijn studievriend. Voor hem gaat de wetenschap vanaf dan niet 'om leven en dood. Alleen maar om natuurwetenschappelijke theorieën.' Wanneer Oskar hem op zijn gebrek aan overgave wijst, antwoordt hij: 'Je overschat het in het algemeen, en voor mij in het bijzonder!'

Maar hun keuzes zijn nooit honderd procent zuiver en definitief, en blijven een worsteling. Bij Sebastian is die gespletenheid het duidelijkst. Hij blijft opkijken naar Oskar. Soms voelt hij zich een bedrieger, 'alsof hij is binnengeslopen in een geluk dat hem niet toekomt en waarvoor hij hard zal worden gestraft.' De fysica verstoort zijn gezinsgeluk en zijn gezinsgeluk verstoort de fysica. Wanneer hij te veel tijd aan zijn werk besteedt, besluit hij in het vervolg 'zijn gezinsgeluk niet langer in gevaar [te] brengen door een overprikkeld waanidee'. Oskars gespletenheid is minder evident. Op het eerste gezicht heeft hij zijn conclusies getrokken en bewaart hij sindsdien een ironische, hooghartige afstand ten opzichte van zijn oude vriend. Maar anderzijds blijft hij erop hopen Sebastian eens 'op [zijn] gezicht te timmeren, tot [hij] eindelijk in de werkelijkheid belandt', en is het duidelijk dat '[a]ls er iets is wat Oskar nooit zal opgeven, (…) het de wens [is] om Sebastian terug te halen.' Als wetenschapper, of toch eerder als vriend, of zelfs als minnaar? Zoals Sebastians afkeer voor Oskars onmenselijke arrogantie een masker is voor diepere, onderdrukte, minder zuivere gevoelens, zo blijkt onder Oskars minachting voor Sebastians gezinsleven jaloezie en misschien de frustratie van de afgewezen minnaar te schuilen.

II.

V_rije val_ begon ik te lezen net na het afwerken van mijn eigen nieuwe roman. Tot mijn verbazing moest ik vaststellen dat Zeh en ik een zeer gelijkaardige setting als uitgangspunt gekozen hadden. Mijn eigen boek speelt zich gedeeltelijk af in Tübingen, een gezellig, pittoresk en rijk universiteitsstadje, met een middeleeuws centrum, tegen de westelijke rand van het Zwarte Woud. Vrije val speelt in Freiburg, een gezellige, pittoreske, rijke stad, met een middeleeuws centrum, tegen de zuidelijke rand van het Zwarte Woud. Zowel Sebastian als mijn eigen hoofdpersonage zijn goedbetaalde academici, getrouwd en met respectievelijk een zoontje van tien en een dochtertje van acht, beiden doceren ze vakken, fysica en literatuur, die ze als apolitiek beschouwen. Ze wonen in een verwezenlijkte utopie en het enige wat ze nog moeten doen, is gelukkig zijn. De Sophie-de-la-Roche-Straße, waar Sebastian met zijn echtgenote Maike en zijn zoontje Liam woont, straalt 'zo'n welbehagen uit dat een buitenstaander het idee zou kunnen krijgen dat tevredenheid met de wereld een voorwaarde is om zich hier aan te melden voor een vaste verblijfplaats.' Maar in beide romans loop het al snel grondig en onherstelbaar fout. In Vrije val moet de ironische vertelstem ongeveer halverwege opmerken over Sebastians perfecte woning: 'Het huis, geparfumeerd door de geur van de blauweregen, ziet er aantrekkelijk uit. Maar het lijkt op een lege verpakking. Zoveel schoonheid wil geluk, en de mensen die hier wonen zijn niet gelukkig meer.'

Het licht sarcastische genoegen waarmee Zeh en ik diezelfde utopie kozen en vervolgens (alvast in haar geval: vakkundig) opbliezen, fascineert mij. Want wat is er in wezen mis mee, met die als een sneeuwbol idyllische regio? In een interview merkte de schrijfster op dat ze Freiburg alleen maar koos omdat ze voor een van haar personages (Ralph Dobbelting) een fietsroute in de heuvels nodig had. Dat is wel erg kort door de bocht, want Zeh — die haar setting ook al in Speeldrift zeer zorgvuldig selecteerde en invulde — geeft uitvoerige, ironische, af en toe (via commissaris Riet) zelfs onomwonden kritische beschrijvingen van Freiburg. De keuze voor Freiburg is zorgvuldig en dwingend.

Er schuilt een vreemde ironie in het mooie, gezapige leventje van mensen als Sebastian in Freiburg of mijn eigen hoofdpersonage in Tübingen. Deze plaatsen, mooie, ordelijke en welvarende niches in een nogal chaotische wereld, zijn perfecte, misschien 'utopische' belichamingen van een liberalisme dat in wezen anti-utopisch is. Dit burgerlijke ideaal, deze anti-utopische utopie, een niet-heroïsch, apolitiek, conformistisch leven van materieel comfort en individuele vrijheid, heeft de neiging om het politieke element in iedere mens te ontkennen, m.a.w. heeft de neiging om te ontkennen dat mensen niet alleen individuen maar ook maatschappelijke, politieke wezens zijn. Een van de hoofdkenmerken van utopieën is hun politieke lading, met name precies het feit dat ze over een gemeenschap van mensen gaan en niet louter over individuen.

Zo komt Sebastian bij mij eerder over als een soort beeld van onbreekbaar en zelfreinigend glas dan als een mens. Zijn perfecte, mooie, geslaagde bestaan ontbeert de inschakeling in iets wat groter is dan hemzelf, in een politiek of desnoods in een metafysisch kader. Van in het begin lijkt hij ondanks zijn idyllische, haast karikaturale gezinsgeluk een man die met zichzelf worstelt, die een verarmd leven leidt. Meer nog, misschien is zijn krampachtige reactie wanneer zijn zoontje verdwijnt en de catastrofe begint, niet alleen een teken van de problematische wereldvreemdheid waarin hij leeft, maar kunnen we nog een stap verder gaan in onze redenering. Misschien wil Sebastian paradoxaal genoeg die catastrofe zelf wel, die hij door zijn paniek versnelt. Misschien is hij daarin vergelijkbaar met sommige tieners die zichzelf krassen en wonden toebrengen om te beseffen dat hun netjes geregelde leven en hun wereld echt zijn. Dat zo'n sterke indruk van vervreemding uitgaat van een idyllische niche die voor velen een al te herkenbaar ideaal lijkt, kan de lectuur van Schilf een beetje pijnlijk maken.

III.

Een aantal van de meer essayistische passages in Vrije val, waarin de theorieën van Sebastian over tijd, ruimte en werkelijkheid worden uiteengezet, herinneren mij aan de bladzijden die Jorge Luis Borges (naar wie Zeh al verwees in Speeldrift, en die niet toevallig ook de academische specialisatie van het hoofdpersonage in mijn eigen roman is) aan die thema's wijdde. In zijn essay 'Nieuwe weerlegging van de tijd' noemt Borges de tekst over tijd en werkelijkheid die hij aanvat in de inleiding 'de zwakke kunstgreep van een Argentijn die is afgedwaald in de metafysica', werkt vervolgens de hele theorie uit en besluit met 'And yet, and yet…' omdat het toch vooral 'kennelijke blijken van vertwijfeling en geheime vormen van troost' betreft en verder niets. De bekende laatste zin van het essay luidt: 'De wereld, helaas, is echt; ik, helaas, ben Borges.'

Op zijn manier is ook Sebastian bezig met een haast metafysische, alleszins meer dan louter wetenschappelijke poging om de eenduidigheid van tijd en ruimte (of de 'ruimtetijd' waarover wetenschappers sinds de relativiteitstheorie spreken, of misschien gewoon de werkelijkheid) te weerleggen. 'Alles wat mogelijk is, gebeurt' luidt de slagzin waarmee hij de vele-werelden-interpretatie beschrijft, die hij in zijn vrije tijd — na zijn praktischer werk in de experimentele nanotechnologie — bestudeert. Met een passie, die alleen zo groot is omdat hij zelf weet dat hij zich op glad ijs begeeft, verzet hij zich tegen materialisten als Oskar, voor wie er zijns inziens maar drie geboden zijn: 'Twijfel nooit aan de concreetheid van het universum. Vertrouw blind op de chronologische causaliteit van alle gebeurtenissen. Eer de objectiviteit en uniciteit van de waarneembare werkelijkheid.'

Sebastians redenering dat de eenduidigheid van de werkelijkheid gerelativeerd kan en moet worden, is enerzijds wat te eenvoudig voor een man die zelf zeer wel op die werkelijkheid kan rekenen, en is anderzijds als 'goedkoop antwoord op een metafysische vraag' een symptoom van zijn oppervlakkigheid. Als wetenschappelijk hobbyist (want dat is hij in zijn omgang met de vele-werelden-interpretatie uiteindelijk) kan hij zijn poging om een 'heel nieuwe toeging tot de kwesties tijd en ruimte' te ontdekken alleen maar volhouden omdat hij zelf in een beschermde microwereld woont, in één kleine niche waar bepaalde mogelijkheden nog wel theoretisch aanwezig blijven, maar in de praktijk al lang uitgerangeerd zijn. Met name de catastrofe, een tragedie lijkt in de perfecte Sophie-de-la-Roche-Straße gewoon ondenkbaar.

De avond voor de oude studievrienden Oskar en Sebastian de confrontatie aangaan die uiteindelijk tot hun breuk zal leiden, merkt Sebastian op: 'Ik wil de grond zijn die onder je voeten trilt als de wraak van de goden je treft'. De uitspraak blijkt profetisch te zijn. Het is Oskar die, er als vanzelfsprekend van uitgaand dat hij de touwtjes perfect in handen houdt, met een macaber experiment waarover hij de controle al snel verliest, de tragische vrije val van zijn vriend uiteindelijk in gang zal zetten.

De tegenhanger van Sebastians burgerlijke zelfgenoegzaamheid is Oskars hybris, de arrogantie van een mens voor wie 'gelijk hebben geen doel, maar een natuurlijke toestand' is, en die zijn medemens neerbuigend en met verachting bejegent; zich onder anderen mengen vindt hij in 'haast alle gevallen (...) onaangenaam.' Als wetenschapper kijkt hij met heimwee terug naar de vooroorlogse periode toen wetenschappers nog durfden 'een paar dingen tot het einde te denken' en niet wegteerden in een 'tijd, waarin domheid, hysterie en huichelarij regeren en het leven veranderen in een carrousel die hotsend en musicerend ronddraait en alle belangrijke dingen voortdurend uit het centrum wegslingert naar het bijkomstige'. Met zijn pogingen om de Theory of Everything te vinden, lijkt hij — en met hem de wetenschappelijke benadering waartoe hij behoort — een schoolvoorbeeld van de hoogmoedige mens die zich tegen de goden en de goddelijke orde keert, zich op hun niveau wil stellen, en die daarvoor, tenminste als we de principes van de klassieke tragedie respecteren, gestraft zal worden. Alleen, er bestaan in Oskars positivistische wereld (een wereld die niet meer is dan een deeltjeswerveling, een groep protonen en elektronen en neuronen) geen goden en geen metafysische orde om zich tegen te keren. De tijden zijn, zoals Stefan Hertmans onlangs nog aantoonde in Het zwijgen van de tragedie, al lang niet meer tragisch.

Ik stel mij graag voor dat het net dat is wat Juli Zeh wilde schrijven, een klassieke tragedie over menselijke hoogmoed en onmacht. Deze gedachte is niet zomaar uit de lucht gegrepen, door commissaris Riet wordt ze, wanneer hij het raadsel ongeveer opgelost heeft, letterlijk uitgesproken: 'Een tragedie van klassieke allure'.

Als we het boek als een soort klassieke tragedie lezen, krijgen ook de tot vervelens toe vermelde vogels een betekenis. 'Elke dag sturen het bos en de bergen een grote zwerm vogels de stad in, met de opdracht over de jongste gebeurtenissen verslag uit te brengen.' Waar er geen transcendente wereld is, zijn zij als waarnemers de enige overgebleven mogelijkheid op een bovenaards publiek.

Niet toevallig ziet men vanuit Oskars kamer 'de stad in vogelperspectief.' Wanneer hij een macaber plan uitdoktert om Sebastian uit zijn comfortabele burgerleven te halen en hem lijfelijk te laten ondervinden wat het betekent als hij in zijn eigen leven niet meer op de werkelijkheid aankan, maar dan moet vaststellen dat zaken tegelijkertijd niet en wel gebeuren, overschrijdt Oskar de grens van elk fatsoen. Zelf voor God spelend, lijkt hij geslagen door een soort Griekse até of verblinding, en stelt hij zijn donkere plan voor als niet meer 'dan een grap onder vrienden. Niemand hoefde er schade van te ondervinden.'

Maar er is één factor die Oskar in zijn schaakzet al te gemakkelijk over het hoofd ziet: het toeval. Door een zeer onwaarschijnlijke, maar — tenminste als alles gebeurt wat mogelijk is — zeker niet ondenkbare samenloop van omstandigheden, wordt een rampzalige reeks gebeurtenissen op gang gezet. Vervolgens probeert Oskar nog wel om zijn handen in onschuld te wassen: met alle mogelijke en billijke zorgvuldigheid was de catastrofe volgens hem niet te voorzien geweest. Het is een flauw excuus. Misschien was de extremiteit van de consequenties niet in te schatten, maar dat er wel degelijk consequenties zouden zijn, had hij moeten weten en incalculeren.

Al hebben de boeken van Juli Zeh gelukkig nooit een eenzijdige 'moraal van het verhaal', zo wordt Vrije val een parabel over twee zeer hedendaagse vormen van arrogante verblinding: Sebastians comfortabele, apolitieke burgerlijkheid en de arrogantie van Oskar, een wetenschapper die zich de kracht van een God aanmeet en weigert de morele verantwoordelijkheid te nemen voor zijn daden. Ook als er — behalve vogels en bergen — geen bovenwereld is, als deze werkelijkheid de enige is, kunnen of mogen mensen niet hopen dat wat ze doen vrijblijvend is. Wanneer men handelt, zijn er gevolgen die het persoonlijke overtreffen, en die gevolgen moeten onder ogen worden gezien. De weigering die gevolgen (of zelfs maar de mogelijkheid dat er gevolgen zijn) te erkennen, is immoreel. Zelfs wie in een comfortabele burgerlijke utopie woont of aan een Theory of Everything werkt, kan de touwtjes niet perfect in handen houden: de catastrofe blijft ondanks alles een mogelijkheid. Eens de vrije val in gang is gezet, kan het (onbeheersbare) toeval een even sterke kracht zijn als de wraak van de goden.

Juli Zeh, Vrije val, (vertaald door Hilde Ketelaar), Anthos, Amsterdam, 2008.
ISBN 978 90 414 1291 1

Jeroen Theunissen, Een vorm van vermoeidheid, Meulenhoff/Manteau, Antwerpen, 2008.
ISBN 978 90 854 2091

Jorge Luis Borges, De cultus van het boek en andere essays, De Bezige Bij, Amsterdam, 1999, p. 332. Borges, p. 355.