Allemaal terug naar de klas. Over het nut van retoriek voor literatuur

Door Jan Baetens, op Tue May 08 2012 08:23:37 GMT+0000

Hoe leer je wat literatuur is? In onze remix- en mashup-cultuur wordt het steeds minder duidelijk wat schrijven in feite is. Jan Baetens pleit voor een hernieuwde koppeling tussen theorie en praktijk, via het oude model van de retoriek en het actief kopiëren. ‘Het zal de moderne pedagoog tegen de borst stuiten. Maar de moderne pedagoog vergist zich.’

Literatuuronderwijs is hot, tenminste als probleem. Specialisten houden zich bezig met het zoeken naar nieuwe methodes om jongere lezers een zeker gevoel van taal en techniek in de omgang met literaire teksten bij te brengen. Lezen of schrijven op zich zijn niet meer voldoende: lezers en schrijvers worden samengebracht, soms manu militari, en de plaats die voor die ontmoeting wordt ingeruimd binnen het onderwijs in het algemeen wordt steeds groter.

52_Baetens_Kevin Van Wontergem380.jpgDe redenen daarvoor zijn bekend. De hele kunstensector zit verstrikt in een educational turn, waarvan de discussie rond de academisering een late uitvloeier is: maken en tonen, maken en uitleggen, maken en bespreken, maken en bemiddelen, maken en verplaatsen zijn prima, maar nooit meer maken alleen. In het geval van de literatuur is het echter ook hoe langer hoe onduidelijker wat er bedoeld wordt met ‘maakproces’, en wat schrijven in feite is. Bijna anderhalve eeuw na de visuele kunsten is de literatuur (eindelijk) aanbeland in de cultuur van de mechanische reproductie die alles op zijn kop zet, inclusief basisbegrippen als ‘maker’, ‘creatie’, ‘vernieuwing’ of ‘originaliteit’. Dankzij de cut and paste-technologie moeten teksten niet meer worden geschreven, maar kan men teksten maken door ze te kopiëren, en de meest radicale stemmen beklemtonen de noodzaak om effectief over te stappen naar een manier van schrijven die tekstbewerking centraal stelt.(1)

Schrijven wordt zo onderdeel van de remix_-_ en _mashup-_cultuur, waarbij de auteur als een soort tekstuele dj bestaand materiaal (literair of niet-literair doet er nu niet meer toe) een nieuw leven geeft in een soort performance.(2) Daarbij komt nog dat de literatuur hoe langer hoe minder de eigen agenda bepaalt. De opname van het literaire bedrijf in het multimediale, elektronische en globaal gestructureerde publiceren, zorgt ervoor dat niet langer de schrijver en de uitgever, maar de financier en het grote (en onvoorspelbare) publiek aan de touwtjes trekken.(3) Zelfs de vrijplaatsen die door staatssteun of mecenaat de laatste tientallen jaren een alternatief leken te bieden, tonen duidelijk hun limieten. Zowel overheid als privéfinanciers moeten op de een of andere manier verantwoording afleggen, met als gevolg dat zelfs organisaties die in principe bestaan om het experiment te steunen, steeds meer verzanden in een middle of the road-politiek. Er wordt meer geld vrijgemaakt voor literaire productie met vlotter objectiveerbare waarde, zoals voor de literaire biografie gebeurt binnen de letterenfondsen, terwijl de middelen afkalven voor wat onvermijdelijk subjectiever is, namelijk experimentele ‘creatie’ in de klassieke zin van het woord. Ook de promotie van de plaats die het essay inneemt tussen poëzie en proza in het literaire tijdschrift, traditioneel toch de plaats waar de literatuur zichzelf heruitvindt, is symptomatisch voor die tendens.

HET DOEL VAN THEORIE

In die context is literatuuronderwijs – de vraag hoe te spreken over literatuur, en waarom, en ook waarom nóg – geen evidente zaak. Het meest problematisch, en om die reden natuurlijk het meest noodzakelijk, is de discussie over literatuurtheorie, de discipline die in de loop van de jaren 1970 de plaats heeft ingenomen van meer ‘ouderwetse’ vormen van literatuurbenadering, zoals de literatuurgeschiedenis. Tot voor kort was iedereen overtuigd van de meerwaarde van theorie voor het verwerven van een aantal praktische en kritische vaardigheden in de omgang met teksten, maar vandaag liggen de zaken anders. Hebben we wel theorie nodig, klinkt het nu, en zo ja: waarom? De verdediging van de literatuur, als het object van de theorie, impliceert immers niet dat men ook de theorie as such verdedigt, zoals het voorbeeld van Martha Nussbaum aantoont. Het antwoord kan natuurlijk niet zijn: omdat theorie belangrijk is en ons beter doet denken. Beter denken is weliswaar een nobel doel, maar waarom het nu net via literatuurtheorie, of via iets anders (zoals filosofie) zou moeten, is een kwestie die men het best wat minder corporatistisch benadert.

Er is echter een ander antwoord dat volgens mij een beter perspectief biedt. Als theorie van belang is, is dat omdat we dankzij theorie beter kunnen leren lezen en schrijven. Theorie is met andere woorden geen doel op zich: het dient voor iets, in dit geval het maken (lezen en schrijven) van betere literatuur. Dat antwoord lijkt eenvoudig, zo niet banaal, maar het gaat wel in tegen alles wat er momenteel in het literatuuronderwijs gebeurt, waar theorie en praktijk volledig van elkaar zijn losgekoppeld (juist zoals ook op andere vlakken fundamenteel en toegepast onderzoek van elkaar zijn weggedreven). Maar wat betekent zo’n pleidooi voor de koppeling van theorie en praktijk concreet?

Men zou op het eerste gezicht kunnen denken dat ik daarmee een opening maak naar het invoeren van creative writing. Dat is echter allerminst wat ik bedoel, omdat creative writing vandaag de dag net niet werkt zoals het zou moeten of kunnen. Creative writing is meestal expliciet antitheoretisch en gaat volledig mee in de ideologie van de spontane zelfexpressie – in sommige gevallen zelfs van de zelfhulp, maar dat terzijde. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, zoals het ongelofelijk stimulerende werk van Christian Bök, een schrijver die vanuit een sterk theoretisch perspectief creative writing doceert aan de universiteit van Calgary. Maar in de meeste gevallen gaan schrijfonderricht en theorie niet goed samen, ondanks de vele schrijvers die, vooraleer er sprake was van literatuurtheorie als aparte discipline, het nut van theoretische afstand heel duidelijk inzagen – er is geen beter theoretisch traktaat dan de Correspondentie van Flaubert, of de Cahiers van Paul Valéry.

HET MODEL VAN DE RETORIEK

Een heel andere oplossing is daarom nodig, en we kunnen die vinden bij het oude en verketterde model van de retoriek, meer bepaald bij die vorm van literatuuronderwijs waarbij de leerlingen een model en een theorie moesten verwerven via de actieve toepassing ervan in eigen voorbeelden. Om te leren wat bijvoorbeeld een sonnet is, moet men niet alleen goede sonnetten lezen (en vanbuiten leren!), maar ook zelf sonnetten schrijven (bij voorkeur goede, maar het maken zelf heeft al een meerwaarde op zich). Het systeem heeft lange tijd in het traditionele middelbaar onderwijs bestaan, met name in de zogenaamde ‘poëtica’ en ‘retorica’, de laatste twee jaren van het hoger secundair. Maar het is perfect denkbaar om door te trekken naar het hoger onderwijs in en over de kunsten, waar het plots taboe werd, of beter gezegd: waar het bruusk verschoof naar de vrijetijdssfeer.

Dat dat schrijven geen ‘creatief’ schrijven is, maar het actief kopiëren van bestaande modellen, is iets wat de moderne pedagoog tegen de borst zal stuiten. Maar de moderne pedagoog vergist zich. Retoriek leert immers twee essentiële zaken aan: 1) een solide kennis van het medium, en de criteria die gebruikt worden om te beoordelen wat men met het medium kan doen (zonder de bekwaamheid om waardeoordelen uit te spreken, kan men nooit zinvol lezen en schrijven); 2) het besef dat er een verschil is tussen de theorie en de praktijk, met andere woorden dat de bestaande modellen niet voor eens en altijd vastliggen, maar anders gebruikt kunnen worden, en dat het inzetten van theorie en schrijfmodellen absoluut geen hinderpaal vormt bij het produceren van een eigen lectuur of een eigen tekst. Bovendien, en ook dat is altijd nuttig als men verder wil kijken dan literatuur als zelfhulp of amusement, brengt de retoriek ook het besef bij dat het niet altijd zo gemakkelijk is om ‘even goed’ te doen als wat er al bestaat, en dat proberen ‘even goed’ te doen dikwijls veel moeilijker is dan iets ‘nieuws’ verzinnen.

In de beginjaren van de moderne literatuurwetenschap zijn er pogingen gedaan om de muren tussen ‘denken over’ en ‘werken aan’ te slechten, en van die droom zijn hier en daar mooie voorbeelden overgebleven. Wat, mutatis mutandis, iemand als Battus heeft gedaan voor de Opperlandse taal- en letterkunde (1981), waarin hij via voorbeelden laat zien welke onvermoede kansen er voor de literatuur openliggen wanneer men bepaalde regels en technieken op een systematische manier gaat uittesten,kan zeker een plaatsje krijgen in dit geheel. Misschien is het tijd om weer bij die droom aan te knopen, via de retorische traditie. Literatuuronderwijs moet theorie omvatten. En de beste manier om dat te doen, is niet alles omgooien, maar teruggrijpen naar iets waar we nog altijd veel van kunnen leren.

Jan Baetens is als gewoon hoogleraar verbonden aan het departement Literatuurwetenschap en het Instituut voor Culturele Studies van KU Leuven.

1/ Zie de bloemlezing Against Expression (Northwestern UP, 2011) van C. Dworkin en K. Goldmsith, en het boek met de sprekende titel Unoriginal Genius (Chicago UP, 2011) van Marjorie Perloff.

2/ Bijvoorbeeld: remixthebook van Mark Amerika (Minnesota UP, 2011), met bijhorende website en trailer: http://markamerika.com/news/remixthebook. Een kritische bespreking in Leonardo Reviews (oktober 2011): http://www.leonardo.info/reviews/oct2011/amerika_baetens.php.

3/ Zie de boeken die André Schiffrin aan dit onderwerp heeft gewijd, zoals The Business of Books: How the International Conglomerates Took Over Publishing and Changed the Way We Read (Verso, 2000).