2084: het einde van de wereld
Door Virginie Platteau, op Sun May 15 2016 06:20:25 GMT+0000In zijn geboorteland Algerije zijn zijn boeken verboden, maar in Europa wordt hij op handen gedragen. Unaniem prijst de literaire wereld Boualem Sansal (1949) om zijn moed, zijn begeestering en zijn vermogen de Franse taal te laten schitteren. Zijn jongste roman 2084. La fin du monde werd in Frankrijk hét evenement van het najaar 2015. Deze inktzwarte dystopie won zowel de Grand Prix de l’Académie française als de prestigieuze Prix Goncourt, en werd verkozen tot beste boek van het jaar. Maar is dat puur om Sansals literaire verdiensten?
In 2084 neemt Sansal de lezer mee naar Abistan, een niet nader te lokaliseren uitgestrekt rijk dat zijn naam ontleent aan de profeet Abi, vertegenwoordiger van Yölah op aarde. Het regime in dit land met zestig provincies is gefundeerd op ontkenning van verleden en totale onderwerping aan de enige god. Elke persoonlijke gedachte is taboe. Een systeem van strikte leefregels, camerabewaking en zelfs telepathische gedachtenlezers controleert de bewoners permanent op afwijkend gedrag of ideeën. Het hele volk is verzonken in armzaligheid en doffe ellende, maar leeft in het stralende geluk van een geloof zonder vragen. We krijgen het allemaal te zien door de ogen van hoofdpersonage Ati, met wie we door de hoofdstad Qodsabad dwalen. Elke inwoner is er gevangen in zijn eigen wijk, waar hij niet buiten mag en onderworpen is aan eindeloze controles en gedwongen bekentenissen.
2084 is een stilstaande poel van vrees
_2084_is duidelijk gebouwd op het skelet van George Orwells 1984, waarop een keur aan repressieve technieken is losgelaten. Stalins schijnprocessen, Stasi-ondervragingsmethodes, Nazi-volkerenmoord, de theocratische dictatuur van IS, idolatrie van een uitverkoren leider zoals in Noord-Korea: alle vormen van geïnstitutionaliseerd geweld die de geschiedenis ons heeft leren kennen, zijn herkenbaar in Abistan. En dan is er nog Bigaye, Frans uitgesproken ‘Big Eye’, uiteraard een verwijzing naar Orwells Big Brother. Leven in Abistan is weinig meer dan overleven: godvrezend, wantrouwig en ellendig. Het volk zou één zijn in zijn onderworpenheid aan religie, maar in de praktijk blijkt het ultieme bindmiddel gewoon angst. Die klamme walm bevangt dit verhaal al van bij de eerste zinnen. Meteen valt ook op hoeveel verwante woorden de Franse taal kent om alle gradaties te beschrijven van onrust en beklemming tot blinde paniek. Het aanhoudende schrikbewind put de staat van alertheid uit, en vervlakt die tot simpele gelatenheid en scrupuleuze onderwerping. 2084 is een stilstaande poel van vrees.
Zweepslagen, onthoofdingen, that’s entertainment!
Een centraal wapen in die repressieve angst blijkt de taal van Abistan, het Abilang. Sansal heeft zich daarvoor soms zeer expliciet laten inspireren door Orwells Newspeak. Het Abilang is een artificiële taal die ‘niet tot de geest spreekt’, zoals Sansal zegt, maar ‘de ziel in rafels trekt, uiteen doet vallen en van wat er overblijft (een kleverige neerslag), goede amorfe gelovigen en absurde homunculi maakt’. Voor poëzie of retoriek is er geen plaats, laat staan voor complexe gedachten die een ander universum kunnen scheppen. Abilang laat alleen bevelen toe, bestaat vooral uit onomatopeeën en uitroepen, en bouwt op verboden termen, eindeloos herhaalde formules en magische incantaties die de aloude kracht hebben de werkelijkheid te beïnvloeden. Het hoeft niet te verbazen dat taal zo prominent is in 2084. Sansal noemt de Algerijnen ‘drietalige analfabeten’. Door het opgelegde Arabisch na de onafhankelijkheid zijn ze het Frans kwijtgeraakt en daarmee ook het contact met Europa. Maar het geschreven Arabisch wordt weinig of slecht onderwezen en het Kabylisch en de voorouderlijke talen zijn in onbruik aan het raken. Wie geen taal beheerst, beperkt zijn bewustzijn.
Net als in 1984 heerst er in 2084 een permanente staat van verwarring en oorlog zonder duidelijke vijand
Net als in 1984 heerst er in 2084 een permanente staat van verwarring en oorlog zonder duidelijke vijand.Maar waar Orwell in zekere zin nog visionair was, trekt Sansal veeleer herkenbare situaties op grote schaal door. Reizen door Abistan is verboden, behalve voor de uitverkoren pelgrims die op bedevaart mogen naar de heilige plaatsen die door de overheid zijn opgericht. Dat gaat volgens een vaste kalender en over aangeduide paden door een ruig en onherbergzaam postnucleair landschap. Soms duren de pauzes onderweg zo lang dat de tijdelijke kampementen tot sloppenwijken verworden. De reizigers – pelgrims of vluchtelingen, wat is het verschil? – wachten geduldig, weten niet wanneer er weer wordt doorgelopen. Zo is het altijd gegaan, vragen stelt niemand. De enige toegelaten vorm van entertainment lijkt sterk op wat IS graag op YouTube zet: een wellustige beschrijving van publieke folteringen en lijfstraffen in grote stadions, na optochten door de straten. Zweepslagen, stenigingen, onthoofdingen, ‘momenten van intens gemeenschapsgevoel, door het gutsende bloed en de zuiverende kracht van terreur die uitbarstte als een vulkaan.’
Met angstige schimmen alleen schrijf je natuurlijk nog geen gevierde roman. In lijn met Orwells Winston wordt hoofdpersonage Ati bevangen door de ‘geestelijke ziekte’ die twijfel heet en die in epidemische vorm het hele systeem kan aantasten. Tijdens zijn verblijf in een afgelegen sanatorium is hij op een nacht aangeraakt door het vreemde, gevaarlijke gevoel van vrijheid. Het levert mooie bladzijden op, waarin het besef van individuele zelfstandigheid als abstract concept in Ati wakker wordt, met een groeiende radicale kracht die hem voorgoed losmaakt van het Systeem (‘l’Appareil’). ‘Die Gedanke sind frei.’Het is een tegenstrijdige gewaarwording: ze verlamt hem terwijl ze zich opdringt als het enige redmiddel tegen de verknechtende angst. ‘Een greintje moed kristalliseerde in zijn hart, een diamant.’ Ati komt tot bewustzijn. En precies de twijfel en de angst maken hem weer tot mens, in plaats van de gewetenloze automaat die het regime wil. Zo komt ook de dood voor hem in een heel ander licht te staan. Die kan nooit meer opgelegd worden als straf, maar zal altijd de tegenpool zijn van het Leven dat Ati dan toch geleefd heeft, dankzij zijn bewustzijn van vrijheid. Hij trekt op onderzoek uit naar een volk van afvalligen die verdoken in getto’s leven.
Het einde van taal en geschiedenis
Een ander cruciaal kenmerk van de angst en de terreur die in Abistan alom aanwezig zijn, is dat er geen alternatief is. Het grootste taboe vormt de mythische grens, La Frontière, die onzichtbaar maar zeer aanwezig is. Het is voor de Abistani letterlijk onvoorstelbaar dat er een wereld daarbuiten zou bestaan. De idee van een grens wordt voor Ati ondraaglijk: dat betekent immers dat er dualiteit is, niet de alomvattende globale eenheid. Er moet een ‘elders’ zijn, er moeten ‘anderen’ zijn. Maar dat zijn woorden die je niet mag uitspreken, op gevaar af dat ze zich zouden materialiseren. Het leven bestaat slechts bij gratie van tegengestelde krachten, in permanente antagonie. Precies die tegenstrijdigheid ontbreekt in Abistan. Alles is opgelegde Eenheid, wat resulteert in ‘non-vie’, immobiliteit, levende doden. ‘In het rijk van de Enige Gedachte is niet-geloven dus ondenkbaar.’
Als Sansal via Ati vragen stelt naar goed en kwaad, het onderscheid ertussen en de grenzen van de moraliteit, overstijgt hij duidelijk elke begrenzing van één religie en raakt hij aan universele kwesties. Een duidelijke scheidslijn tussen goed en kwaad geeft opnieuw rust, maar die heldere dichotomie bevestigt ook de westerse morele superioriteit. Er moet immers een grens zijn aan de gruwel waarover we lezen, en jenseits zal het wel beter zijn … Hier krijgt alle angst in 2084 iets existentieels en transcendents. Ati wil in elke mogelijke zin die grens overschrijden en een nieuw leven beginnen ‘aan de overzijde’. Daarmee is ook de ondertitel verklaard: La fin du monde. Het jaartal 2084 luidde het einde in van de wereld zoals wij hem kennen. Voor de Abistani begint het leven dan pas. De wereld eindigt niet alleen in apocalyptische zin, maar ook geografisch en uiteraard metaforisch is er een veronderstelde uiterste grens, de rand waarover men kan vallen: de negatie van al het gekende, de begrenzing van het leven die precies dat leven mogelijk maakt. Angst teert zowel op het terugdeinzen voor die grensoverschrijding, als het diepe verlangen ernaar.
Die grens is ook temporeel. Zo heeft Abistan geen geschiedenis. Alles wat aan de orde was vóór 2084 – het begin van de Nieuwe Wereld na de Kernoorlog – is radicaal vernietigd. Onvermijdelijk doet dat denken aan de vernieling van sporen uit de antieke oudheid door IS-jihadisten. Zoals het land en de mensen amper herinneringen hebben, zo heeft ook de taal geen etymologie. Ati beseft dat hij het verleden moet induiken, naar de voor-historie van de twintigste eeuw. In een geheim museum ontdekt hij dat er ooit een tijd is geweest van verscheidenheid, contradictie en harmonie, schoonheid, kleur en ongebreidelde vrijheid. Is het misplaatste nostalgie? ‘Nostalgici zijn gevaarlijk’, merkt Ati’s vriend op. ‘Maar wat doe je wanneer je naar het verleden kijkt en daar duidelijk het gevaar ziet opdoemen voor hen die ons zijn voorgegaan in de geschiedenis?’ Over welke geschiedenis heeft Sansal het precies?
Braaf doorslagje
Bij zijn verschijningin de nazomer van 2015, drie maanden voor de aanslagen in Parijs, werd 2084 een voorspelling genoemd van het oprukkende islamisme. Zelf hoedt Sansal er zich voor om rechtstreeks naar de islam te verwijzen. Alleen heb je weinig nodig om in woorden als mockba voor gebedshuis, Gkabul (wetboek) en Char (Heilige Oorlog) duidelijke allusies naar de moslimwereld te lezen. Het is de wereld die Sansal van binnenuit kent, maar tegelijk gaat zijn kritiek net zo goed op voor alle gesloten regimes waarin mensen geïndoctrineerd worden. Hij schreef met 2084 een bewuste aanklacht tegen de uitwassen, de hypocrisie en de totale morele grensoverschrijding van elk religieus radicalisme, als nauwelijks verholen bedreiging voor de democratie.
Zo universeel wordt 2084 niet door iedereen gelezen. Zijn moed als auteur, dat is waarvoor Sansal alom geprezen is. Terecht, als je in eigen land doodgezwegen wordt en vanwege je opinies ontslagen bent als ingenieur voor het ministerie van Industrie. Maar is het verhaal van 2084 op zich zo dapper? Is een boek niet vooral gewaagd wanneer het inzet op het onverwachte, als het de bekwaamheid van de auteur toont om onvermoede pistes te bewandelen, verhaallijnen die hemzelf en ook de lezer uitdagen? Dat deed 1984: het kroop ijskoud onder je huid en was in zijn tijd erg vernieuwend. Van die beklemming is 2084 maar een braaf doorslagje. Hoe moedig het ook mag zijn om op deze manier kritiek te hebben op het heersende regime van IS en de situatie in thuisland Algerije, echt veel eisen van de lezer doet 2084 niet. Sansals taal is rijk, poëtisch en vaak filmisch beschrijvend, maar hij voelt geen enkele gêne om zelf de vragen te expliciteren die zijn roman mogelijk losmaakt bij de lezer. Als in een detective of een spionageverhaal worden we aangezet om mee na te denken over de ware toedracht. Wie heeft Ati verraden? Wanneer, waarom? Zo hard als Sansal zijn hoofdpersonage aan het twijfelen brengt, zo weinig doet hij dat met de verbeelding van zijn lezer.
Bij zijn verschijning, drie maanden voor de aanslagen in Parijs, werd 2084 een voorspelling genoemd van het oprukkende islamisme
Zo bestaat de roman uit vier grote ‘boeken’, telkens voorafgegaan door een aankondiging van wat volgt. Deze vooruitblik doet wat vreemd en ouderwets aan, het lijkt wel de vertelstem van (ironische) romantische literatuur of bij Suske en Wiske: ‘waarin onze helden het opnemen tegen … en in spannende avonturen terechtkomen.’ Deze stukjes zijn sterk sturend, soms poëtisch, soms moraliserend. Of ze ernstig dan wel ironisch bedoeld zijn, is niet helemaal duidelijk. Dat geldt ook voor de epiloog van krantenartikels over de verdere belevenissen van Ati. In de introductie waarschuwt de auteur dat we de knipsels die volgen met enige kritische terughoudendheid moeten lezen, want – o herkenning – ‘de Abistaanse media zijn gekend als instrumenten van mentale manipulatie door de verschillende clans’. Er wordt melding gemaakt van aanslagen door mannen met bommengordels, de bevolking wordt opgeroepen om alert te zijn en verdachten aan te geven. Het mediatieke spel van woord en tegenwoord, beschuldiging en ontkenning van verantwoordelijkheid lijkt zo uit ons eigen nieuws geplukt. Pijnlijk profetisch wordt de overheid verweten dat die er ondanks alle terreur- en beveiligingsmaatregelen niet in geslaagd is de ‘radicaal vrijdenkende’ opstandelingen die infiltreren in de religieuze maatschappij, tegen te houden.
Geruststellend wereldbeeld
De bekroningen van 2084 zeggen dan misschien ook wel meer over wie er bekroonde, dan over wat er bekroond werd. Het westerse leespubliek vindt bij Sansal vooral een bevestiging van de eigen angsten en oordelen, van nogal voor de hand liggende rampscenario’s die soms op het clichématige af zijn: kernoorlog, religieus fanatisme, middeleeuwse toestanden. Ati is het ideale personage met wie we ons identificeren, hij stelt de vragen die de onze zijn. Vrouwen daarentegen schitteren in 2084 door afwezigheid. Ze zijn er wel, maar omzwachteld en gesluierd op de achtergrond, ongeveer in de rol die ze onder het Talibanregime nu al hebben. Voor het verhaal is dat wel zo makkelijk, Ati ervaart op geen enkel moment seksuele afleiding of prikkeling, van liefde is geen sprake en over verkrachting, uitbuiting of anderzijds vrijheid van vrouwen wordt met geen woord gerept. Eén keer licht een vrouw ongesluierd uit de grauwe massa op: een archetypische ronde oermoeder-met-baby die de was doet …
Het westerse leespubliek vindt bij Sansal vooral een bevestiging van de eigen angsten en oordelen
Sansal is pas rond zijn vijftigste beginnen te schrijven, onder invloed van de oorlog, uit verzet tegen het leven in een dictatuur. Hij noemt zichzelf in een interview meer een klokkenluider dan een literator. Maar wordt hier echt een klok geluid, of lezen we vooral de nagalm? In het Franse literaire landschap, waar heel sterk aan autofictie wordt gedaan, springt dit soort ideeënroman er wel uit. Angst overheerst het verhaal, we huiveren en gruwelen bij een uitvergroting van wat we al kennen. Maar omdat de sympathie van de auctoriële verteller zo nauw aansluit bij de onze, zien we ons wereldbeeld vooral bevestigd. Oef, wat is dat geruststellend. Bij momenten wordt het verhaal daardoor zeer didactisch en niet mis te verstaan, soms op het irritante of komische af, zozeer is de auteur begaan met zijn boodschap. Elementen uit verschillende verhalende genres, van fabel of gruwelsprookje tot avonturenroman, worden daartoe uit de kast gehaald. Wat subtiel sarcasme zorgt gelukkig af en toe voor enige verlichting: ‘Nous avons inventé un monde si absurde, qu’il nous faut nous-mêmes l’être chaque jour un peu de plus pour seulement retrouver notre place de la veille.’
Wiens absurde angst en terreur is het die hier wordt geduid? Naar eigen zeggen schreef Sansal met 2084 meer een waarschuwing dan een aanklacht, maar in moslim-middens wordt die hem wel zwaar aangerekend vanwege de veralgemeningen en de extrapolaties. Dat de roman zo hoog scoort in Europa, lijkt die sceptische lezing alleen maar te bevestigen. Sansal hult zich in nevelen. De proloog bevat de gebruikelijke disclaimer dat elke mogelijke overeenkomst met werkelijke feiten in heden, verleden of toekomst volledig op toeval berust. ‘Net zoals de wereld van Orwell in 1984 niet bestond en dat ook niet doet in onze tijd en er geen enkele reden is om aan te nemen dat hij dat zal doen in de toekomst.’ Het is een gelijkaardige verwittiging als waarmee Choderlos de Laclos zijn Liaisons Dangereuses laat beginnen: ‘Ce n’est qu’un roman …’ In 2084 wordt dat: ‘Dormez tranquilles, bonnes gens, tout est parfaitement faux et le reste est sous contrôle.’ Slaap lekker, wees maar niet bang …
Virginie Platteau schrijft en is redacteur bij rekto:verso.
Boualem Sansal, 2084. La fin du monde, Parijs: Gallimard, 2015 (er is nog geen Nederlandse vertaling).