1 nacht, 1000 verhalen. 'A la faveur de la nuit' van Jimmy Beaulieu

Door Jan Baetens, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

De graphic novel À la faveur de la nuit van de Canadees Jimmy Beaulieu is niet alleen een eigentijdse en erg persoonlijke 1001 Nacht in stripvorm. Het Europese debuut van Beaulieu is bovendien een speelse én intelligente reflectie op het genre zelf.

In de snel globaliserende wereld van het stripverhaal kan Québec niet direct terugvallen op een eigen traditie: de comics zijn altijd uit Amerika gekomen, volwassenenstrips werden geïmporteerd uit Frankrijk, en zelfs lokaal geproduceerde manga’s zijn getrouwe kopieën van Japanse originelen. Toch is de stripscène in Franstalig Canada, wellicht door die botsende krachtvelden, heel levendig. Ze biedt veel ruimte voor allerlei uitlopers van de underground (Julie Doucet is bijvoorbeeld incontournable) en een sterk politiek gekleurde interesse voor de eigen geschiedenis. Er is bijvoorbeeld geen betere introductie op de verstrengeling van taal- en rasverschillen in het land dan Chester Browns Louis Riel, de sobere maar beklijvende biografie van een halfbloedrebel en volksheld uit de negentiende eeuw.

baetenJimmy Beaulieu, een van de grote namen uit de recente stripproductie, heeft nog niet die internationale status bereikt, maar À la faveur de la nuit, zijn eerste echte boek in Europa, zou best wel eens de springplank kunnen zijn voor een betere verspreiding van zijn werk buiten Canada (trouw aan zijn do it yourself-filosofie heeft de auteur tot nu vooral in eigen beheer gepubliceerd). Het boek van Beaulieu heeft bovendien de verdienste dat het de vraag naar het literaire statuut van de graphic novel op een heel verfrissende manier beantwoordt.

DE ACHTERUITKIJKSPIEGEL

De literatuur wordt volgens sommigen door twee vijanden bedreigd: het e-book en de graphic novel. Alsof een boek dat je leest op een elektronische reader geen boek meer zou zijn, en alsof een graphic novel… ja wat? Geen boek meer zou zijn? Nog geen literatuur is? Het antwoord op de eerste vraag is eenvoudig: graphic novels gedijen op papier, en ze worden steeds beter, chiquer en duurder uitgegeven. Graphic novels zijn vandaag zelfs meer boek dan andere boeken. Het antwoord op de tweede vraag ligt al een stuk moeilijker, althans voor de literaire goegemeente. Shakespeare op de iPad, geen probleem. Shakespeare verstript: dat is andere koek.

Het hele debat over de graphic novel is – helaas – een mooie illustratie van wat McLuhan een halve eeuw geleden het achteruitkijkspiegeleffect noemde: we schieten de toekomst in, maar onze blik zit vastgeklemd op wat we achter ons zouden moeten laten. De graphic novel als literaire vorm, wat de doodnormaalste zaak van de wereld zou moeten zijn, blijft zo opgescheept met een aantal verwachtingspatronen die geen reden van bestaan meer hebben: een graphic novel is geen verstripping of adaptatie van literair materiaal, hoe legitiem dat verder ook moge zijn. Het is gewoon een nieuwe vorm van vertellen, punt uit.

Weinig stripverhalen laten zo mooi de magie van de literatuur  aanvoelen

Jonge auteurs durven niet alleen complexloos eigen verhalen te vertellen, ongehinderd door culturele superego’s die verheven thema’s en stijlen blijven opdringen. Ze doen dat ook op een manier die de grenzen van het stripmedium op heel nieuwe manieren aftast. Tien of twintig jaar geleden zag men vooral heil in het ontwikkelen van wat de ‘eigen beeldtaal’ werd genoemd: graphic novels moesten wedijveren met de picturaliteit van schilderkunst of film, en hoe minder woorden er gebruikt werden, hoe beter. Anno 2010 kan de vernieuwing heel andere paden bewandelen. De auteurs willen vooral ‘gevat’ tekenen, scherp, efficiënt, dynamisch maar toch heel direct herkenbaar, en ze vinden zo de grote les van de vader van de Europese strip, Rodolphe Töpffer, opnieuw uit. Ze zijn ook niet bang om veel te schrijven, zonder enige ‘literaire’ stijl te willen na-apen. En ook hier treedt de geschiedenis van de strip hen bij, denk maar aan de heel sobere maar uit de duizend herkenbare dialogen van Hergé, misschien wel de schepper van een nieuw soort Frans.

EROTIEK VAN HET VERTELLEN

Jimmy Beaulieu is een begenadigd verteller en À la faveur de la nuit biedt, in al zijn bescheidenheid, vuurwerk. Het boek was oorspronkelijk gedacht als een soort bloemlezing van tekeningen en korte stukjes, en beetje bij beetje heeft de auteur van dit patchwork een continu maar open verhaal gemaakt dat je kunt lezen als een moderne 1001 Nacht. Twee meisjes brengen samen de nacht door, spelend met elkaar en elkaar verhalen vertellend. Hun stemmen en lichamen verstrengelen zich in perfect contrapunt. De lezer wordt tezelfdertijd door hun erotiek en hun verbeelding in een wereld getrokken waar alles mogelijk lijkt en de grens tussen fictie en realiteit pagina na pagina, beeld na beeld, zin na zin, prikkelend wordt doorkruist.

De verhalen die de meisjes vertellen lijken variaties op het materiaal dat via de populaire cultuur dag in dag uit op ons afkomt: fantasy speelt er een grote rol in, en het gemak waarmee de vertelsters zich in de huid nestelen van figuren die zo van het tv-scherm of het filmdoek lijken geplukt, is een mooie illustratie van modern fandom. Ook de bijna naadloze vermenging van realistische intermezzi en bizarre melodramatiek komt herkenbaar over, net als de wisseling tussen bijna woordloze performances (zie de striptease waarbij de dame zich ontkleedt zonder van haar stoel te komen, ook een parodie op het ‘zonder woorden’-format van de ouderwetse humorstrip) en een soms bijna onstelpbare woordenvloed (een knipoog naar de banvloek tegen de te lange tekstballons in het hedendaagse stripverhaal).baeten2

Weinig stripverhalen laten zo mooi de magie van de literatuur en de permanente spanning van het luisteren naar verhalen aanvoelen. Alles kan, maar niet zomaar vrijblijvend. Op om het even welk moment kan om het even wat veranderen en het lezen in iets anders omslaan. Wat hier verteld wordt, lijkt een spinnenweb van de meest diverse herinneringen en culturele referenties, zonder dat de speelsheid en de humor de vaart van het verhaal in de weg gaan staan. De meisjes laten elkaar – en dus de lezer – goed voelen dat het vertellen zelf, het zichzelf verstrooien met woord en gebaar, even belangrijk is als de inhoud van wat ze ter plekke verzinnen en even snel laten vallen. Zowel de personages als de lezer zijn zich goed bewust van het spel dat hier wordt gespeeld, maar ook van de noodzaak zich over te geven aan iets wat de wereld buiten even tussen haakjes zet.

De plotse ommekeer aan het einde van het boek, waar het mes van de realiteit de ballon van de fictie doorprikt, komt dan ook niet als een verrassing: het zet de voorgaande snippers en anekdotes in een ander licht. Maar Beaulieu heeft de lezer van bij het begin voldoende hints gegeven om hem zelf dit andere einde te laten voorspellen (om het met Hitchcock te zeggen: we zitten hier in een regime van suspense, niet van surprise). De auteur vertelt dat alles niet door mooie plaatjes te tonen met wat tekst erin of door een tekst te illustreren met plaatjes eronder of ernaast. Beaulieu heeft genoeg aan heel eenvoudige lijnen en aan enkele woorden om een heel universum op te roepen: het verhaal moet à la limite niet worden verteld, het is voldoende de dingen in gang te zetten om de lezer mee te krijgen. Hij is bovendien een verteller die heel handig beeld en tekst zowel samenbrengt als van elkaar gescheiden houdt, zodat er overal ademruimte is. Hetzelfde geldt ook voor het leesritme, met een heel soepel samengaan van aandacht voor het beeld of de zin (de plaatjes van dit boek zetten aan tot wegdromen, de zinnen functioneren een beetje als de drie tikken bij het opengaan van het gordijn) en het vervloeien van beelden en zinnen tot sequenties en verhalen. Beaulieus boek is, net door zijn eenvoud, een heel originele manier om een graphic novel te maken die noch literatuur, noch illustratie, noch strip is, en tezelfdertijd meer dan de som van deze drie elementen samen.

Beaulieu, Jimmy: À la faveur de la nuit, Les Impressions Nouvelles, 2010. ISBN 9782874491023