‘Pierre Paulus toon ik niet'. MAC’S (Le Grand Hornu) of Busine met zijn buren

Door Guido Fonteyn, op Thu Apr 12 2007 08:49:38 GMT+0000

Laurent Busine houdt niet van vergelijkingen. Als ik hem vraag naar de relatie tussen de begrippen ‘Wallonië’ en ‘cultuur’, schuift hij wat ongemakkelijk op zijn stoel heen en weer en zegt hij zuchtend: ‘Het probleem is dat iedereen altijd vergelijkingen wil maken.’

Laurent Busine is de directeur van Le Grand Hornu en van het MAC’s (Musée des Arts Contemporains), gelegen in het midden van het Terrilgebergte (La Chaine au Terrils) van de Borinage. Dat is een van de oudste gebieden van België, ten zuiden van Bergen. Busine werd in 1952 geboren in Châtelet, waar René Magritte eerder zijn eerste schilderijen had gemaakt, maar daar houdt de vergelijking op. Hij is kunsthistoricus (ULB) en was van 1983 tot 2002 directeur van de tentoonstellingen in het Palais des Beaux Arts van Charleroi. Maar tussen 1991 en 2002 werkte hij in opdracht van de Franse Gemeenschap ook aan wat een van de grootste verwezenlijkingen van deze gemeenschap is en blijft: de ‘Grand Hornu’. Sinds de opening in 2002 is Busine er de directeur. In zijn vakgebied geldt hij als een autoriteit, ook in Vlaanderen. ‘Zijn’ MAC’s en het Vlaamse SMAK onderhouden de beste relaties, ondanks het gebrek aan een cultureel samenwerkingsakkoord tussen Vlaanderen en de Franse Gemeenschap (dertig procent van de bezoekers aan het MAC’s komt overigens uit Vlaanderen).

Het probleem is dat iedereen altijd vergelijkingen wil zien

Laurent Busine gaat rechtop zitten en doceert: ‘Het probleem is dat iedereen altijd vergelijkingen wil zien. Dat is ook zo in Europa. Als op Europees niveau een tentoonstelling wordt georganiseerd op het gebied van – ik zeg maar wat – de hedendaagse schilderkunst, dan moeten alle lidstaten vertegenwoordigd zijn. Ook als bijvoorbeeld Letland en het Groothertogdom Luxemburg op dat vlak weinig of niets te bieden hebben. Alsof alle landen noodzakelijk en tegelijkertijd hetzelfde moeten laten zien. Dat is dwaas. Europa is dus ongelijk en dat geldt ook voor ons land. Ik stel vast dat Vlaanderen op dit moment meer en bekendere artiesten heeft dan Wallonië. Ik beweer niet dat er in Wallonië geen goede artiesten zijn, alleen moeten we ophouden met die vergelijkingen. Maar we kunnen wel oorzaken zoeken.’

Laurent Busine zet zijn analyse voort en gebruikt daarbij de beeldende kunsten als voorbeeld. Achter mij ligt het ovalen grasplein op de grote binnenplaats van Le Grand Hornu, met in het midden het standbeeld van de Franse industrieel Henri de Gorge. Hij liet deze industriestad bouwen tussen 1810 en 1830. In 1945 ging de mijnsite dicht. Wat rest, zijn buiten enkele rijen werkmanshuizen en binnen het MAC’s en Grand-Hornu Images. Verder zijn er de kathedraal (de vroegere machinebouwplaats), de lampenzaal en hooischuur, auditoria, twee maisons des ingénieurs, een voorplein, een grafkelder en paardenstallen. Allemaal werden ze omgebouwd, bijna allemaal worden ze als tentoonstellingsruimte gebruikt. Straks zullen op het gras van de grote binnenplaats kleine kinderen voetbal spelen, een schouwspel dat Busine met plezier observeert.

ECONOMIE

Maar waarom heeft Vlaanderen meer en bekendere artiesten dan Wallonië?

‘Veel, zo niet alles, begint in de sector van de beeldende kunsten bij de galerijen’, zegt Busine. ‘Want beeldende kunst is ook economie: het gaat om voorwerpen die verkocht en gekocht kunnen worden. Vlaanderen beschikt over schitterende galerijen. Wallonië heeft er vrijwel geen, op één in Luik en een paar kleine in Stavelot en Namen na.’

Cultuur is een onderdeel van het dagelijkse, maatschappelijke leven

‘Galerijen zijn er voor mensen die kopen en verkopen, en dat kan alleen als er geld is. Antwerpen heeft geld en dus klanten, Wallonië heeft er veel minder van. Net daarom telt Vlaanderen – tegenwoordig – meer beeldende kunstenaars dan Wallonië. Want cultuur staat nooit op zich, leeft nooit apart. Cultuur is een onderdeel van het dagelijkse, maatschappelijke leven, samen met het sociale, het economische, het politieke. En met het burgerlijke, het zoeken naar comfort en gelijkaardige dingen.

Busine voegt daaraan toe: ‘Vroeger was het hier wel anders, in Le Grand Hornu, toen hier meer dan tienduizend mensen woonden. Tot in 1954 de mijn dichtging en de ondergang begon. De mijnbazen hadden veel geld, maar geen belangstelling voor de wijze waarop hun arbeiders leefden. Ze hebben nooit iets voor hun maatschappelijke opgang gedaan, evenmin wat hun toegang tot cultuur betreft. En de plaatselijke gemeenten investeerden alleen in wegen, rioleringen, watervoorziening, huisvesting, enz. Dat moest de openbare sector allemaal betalen, terwijl de gigantische winsten van de kolenmijnen volledig in privézakken verdwenen. Dat is nu nog zo, dat heeft de bankencrisis ons geleerd. In het Griekenland van vandaag is het net zo.’ Cultuur heeft welvaart nodig, zo betoogt Busine. Maar de winst mag niet helemaal naar de privésector gaan en de overheid moet zich niet alleen onledig houden met basisvoorzieningen maar ook met cultuur.

PAULUS OF THERRIEN?

Toch bemerkt Busine in het moderne Wallonië enkele lichtpunten, al wil hij alles op lange termijn zien. ‘De Parti Socialiste, en de hele socialistische beweging met mensen als Jules Destrée en Paul Pastur, heeft hier destijds wel inspanningen geleverd om de arbeidersstand te verheffen, met volksuniversiteiten en zo. We moeten dat niet vergeten, alleen werken die formules niet meer. We moeten op zoek naar nieuwe formules’.

‘Toen ik directeur ‘Beaux-Arts’ was in Charleroi, vroeg ‘men’ (het PS-stadsbestuur, zo blijkt – GF) mij om een tentoonstelling te organiseren rond Pierre Paulus. Die schilderde mijnwerkers en staalarbeiders, en de hiércheuses (de kolensorteersters) met hun dikke, gespierde, zwarte bovenarmen. Ik heb geweigerd.’

‘Ik wilde geen beelden laten zien uit een periode die voorbij was. Mijnwerkers waren er toen al niet meer. We mogen niet teruggrijpen naar magische beelden uit het verleden, maar moeten aanvaarden dat de wereld verandert. We moeten kijken naar het nu. Wie alleen naar een periode uit het verleden verwijst, naar le bon vieux temps, die maakt van dat verleden het heden, en zelfs de toekomst. Op dezelfde manier – en nu kom ik terug bij de kunsten – heeft men in het begin van de negentiende eeuw het belang van de impressionisten niet willen zien.’

‘We tonen nu, in dit MAC’s, de toekomst. We tonen hoe onze wereld er over veertig jaar zal uitzien. Die beelden zoek ik overal. Met mijn pc ben ik sneller in New York dan de twee uur die ik van hieruit naar Stavelot moet rijden. We moeten globaal leren denken, ook hier in Wallonië’.

We tonen in dit MAC's de toekomst

En met enige tevredenheid zegt Laurent Busine nog:

‘‘Men’ vraagt mij niet meer om Paulus te tonen. En toen in Charleroi, dat was in 1985, heb ik het stadsbestuur en de bevolking geen mijnwerkers en hiércheuses laten zien, maar de tentoonstelling Picasso-Miro-Dalí. Dat was al revolutionair genoeg voor Charleroi.’

Laurent Busine heeft in zijn MAC’s ook een heel bijzondere manier om met de bevolking van Le Grand Hornu om te gaan. Dat zijn de mensen die kleine, uniforme huizen in rechte, uniforme straten bewonen. Kinderen en kleinkinderen van mijnwerkers en staalarbeiders, maar ook meer en meer asielzoekers en hier en daar een nieuwlichter. ‘Ik ontmoet mijn buren’, zegt Laurent Busine. ‘Op zondagochtend voor elke nieuwe tentoonstelling organiseer ik een vernissage voor de buurt en daar komen telkens een honderdtal mensen op af. Ze kijken, we drinken koffie en praten. Ze wijzen graag de plaatsen aan waar hun vader of grootvader heeft gewerkt. Al weet ik dat ze dwalen en alleen de legende herhalen, want hun vaders en grootvaders kunnen hier niet meer hebben gewerkt, daar zijn ze veel te jong voor. Maar ze delen een collectieve trots over de nieuwe bestemming van Le Grand Hornu.’

‘Ik houd er ook van om met een of ander schilderij bij de mensen thuis te gaan. Ik zet dat dan op de schouw en begin aan mijn uitleg. Mensen zijn bereid om zeer veel te aanvaarden. Zo kijken ze om een hoekje naar hoe de wereld er binnen veertig jaar – in de toekomst – zal uitzien. Dat is in elk geval een andere wereld dan die van Pierre Paulus.’

Een tijdelijke tentoonstelling in de hooischuur laat mooi zien hoe Busine de buren bij de werking van zijn museum betrekt. Blikvanger is een verbazingwekkende constructie van schots en scheef opeengestapelde reuzenpannen en ‘casserolles’, die bijna tot tegen het dak reiken. Een werk van de Amerikaan Robert Therrien.

‘Wat vertel je de buren hierover?’, vraag ik.

‘Ik zeg hen dat ze Gulliver zijn geworden, of misschien dat ze over veertig jaar reuzen zullen zijn. En ik vertel daar enkele verhalen bij over reuzen en kleine mensen. Wees er maar zeker van dat ze nadien hun pannen en ‘casserolles’ in hun keukens met heel andere ogen bekijken.’ Op het grote grasplein buiten weerklinken nu kindergeluiden.