‘De steden zijn de ruggengraat van het Vlaamse cultuurbeleid’
Door Wouter Hillaert, op Thu Oct 11 2012 04:34:55 GMT+0000‘De Vlaamse overheid zit met haar subsidiebeleid voor cultuur nog te veel op een eiland.’ Cultuurschepenen Philip Heylen van Antwerpen en Lieven Decaluwe van Gent vragen van Vlaanderen meer overleg met de centrumsteden, en duidelijkere afspraken over wie wat ondersteunt. Kritiek op hun eigen cultuurbeleid pareren ze met klem.
10 oktober 2012
‘Laten we het eens over cultuur hebben!’ Energiek verwelkomt Heylen zijn Gentse collega op zijn kabinet. Hij lijkt maar wat blij dat het niet wéér over mobiliteit, kinderopvang of sociale woningen hoeft te gaan. Al legt de verkiezingscampagne de schepen een hels tempo op, toch trekt hij bijna twee uur tijd uit om met Decaluwe door te praten over de culturele investeringen en de resterende uitdagingen in hun beider steden. Ook de Gentse schepen is niet gehaast. Hij stopt na deze legislatuur met de actieve politiek, en is dus bevrijd van elke campagnedruk. Zo mag politiek weer even over inhoud gaan, zonder onnodig haantjesgedrag.
Al zal tussen Gent en Antwerpen altijd enige rivaliteit blijven bestaan, Heylen en Decaluwe kunnen niet genoeg benadrukken dat ze in vele dossiers goede partners zijn. Zeker tegenover de Vlaamse Gemeenschap trekken ze aan één zeel. Vlaanderen speelt met zijn cultuurbeleid al te zeer solo slim, vinden ze. Vlaanderen zou beter eens met een langetermijnvisie komen voor hoe we kunst en cultuur de komende jaren beter gaan organiseren en afstemmen op de noden. Daarbij worden de steden spijtig veroordeeld tot de tweede viool, stellen Heylen en Decaluwe in koor. Spierballengerol in het zicht van de verkiezingsfinish?
Onderschat het gewicht van beide schepenen niet. Met z’n tweeën beheren ze een budget dat algauw een kwart bedraagt van wat minister Schauvliege tot haar beschikking heeft. Over die middelenverdeling zal tijdens hun dubbelgesprek meer dan één woordje vallen, want cultuur is geld. Maar dat niet alleen. ‘Voor mij is cultuur, of kunst in het bijzonder, veel meer dan de kers op de taart’, steekt Heylen van wal. ‘Cultuur is de bakvorm van een gemeenschap, een stad. Als je niet permanent blijft investeren in je creatieve talent, haal je het op zeker moment niet meer. Een stad zonder kunstenaars is een stad die ten dode is opgeschreven. Mocht de culturele sector in Antwerpen op een lager pitje staan, dan zou deze stad vandaag niet zijn wat ze is.’
Op welke verwezenlijkingen van de afgelopen legislatuur zijn jullie het meest trots?
Decaluwe: ‘Zonder meer het algemene culturele klimaat in Gent. Toen ik achttien jaar geleden voor het eerst schepen werd, was er weinig geloof in de eigen stad. Je moest mensen soms echt overtuigen: “Wij kunnen dat wél, hoor!” Nu is Gent trots op zichzelf. Dat komt niet alleen omdat steeds meer huizen ook internationaal goed scoren: LOD, Les Ballets C de la B, Campo, B’Rock, Ontroerend Goed… Maar ook omdat wij mensen met vragen en voorstellen nooit afwimpelen. Wij zoeken steeds naar manieren om projecten ook te realiseren. Die positieve ingesteldheid leidt tot bijzondere samenwerkingsverbanden. Je hebt in Gent het gevoel dat je samen aan iets bouwt. Met bijna alle cultuurhuizen heb ik een persoonlijk contact.’
Heylen: ‘In Antwerpen zijn we er vooral in geslaagd om ons cultuurbeleid te verbreden, op twee pijlers. Aan de ene kant hebben we fors ingezet op lokaal cultuurbeleid: de bibliotheken, de veertien cultuurcentra over de hele stad, het amateurkunstenbeleid. Daarmee geef je zoveel mogelijk mensen zin en kansen om aan cultuur te doen. Aan de andere kant blijven we investeren in het hoge niveau van cultuur. Zo hebben we grote stappen gezet op het vlak van erfgoed. Al onze musea zijn erop vooruitgegaan, en dan heb ik het niet alleen over het MAS. Ook Plantin-Moretus, Mayer van den Bergh en het Rubenshuis kregen een vernieuwde werking, een andere aanpak, een nieuw publieksbeleid. Ook het gerestaureerde AMUZ, dat rond oude muziek werkt, bereikt nu meer mensen.’
Dat zijn dus vooral investeringen in de eigen stedelijke instellingen?
Heylen: ‘Nee, een andere prioriteit was hedendaagse beeldende kunst. Van één ding ben ik fundamenteel overtuigd: een stad moet ondernemen. Daar heb je investeerders voor nodig, maar ook kunstenaars. Bij aanvang van de legislatuur werd ik meteen met de neus op de feiten gedrukt: Antwerpen mag dan wel een stad zijn met veel galeries, maar waar is er nog plaats voor jonge theatermakers en beeldende kunstenaars? We zijn begonnen met een project om studio’s te creëren: Studio Start. We investeerden in lege panden, waar kunstenaars dan drie of vijf jaar aan een redelijk tarief hun ding kunnen doen. Zo zijn er nu honderd werkplekken in de stad. In die zin ligt ons beleid in de lijn van Gent: we hebben kunst en cultuur structureel verankerd in een havenstad waar 168 culturen samen wonen, werken, leven, eten, drinken, uitgaan. De boog staat hier altijd gespannen, steeds loeren de paradoxen om de hoek. Binnen zo’n klimaat ben ik tevreden met het beleid dat we hebben kunnen voeren.’
Decaluwe: ‘Ja, er zijn heel veel parallellen, zeker als het gaat over ruimte scheppen voor jonge kunstenaars. Nucleo doet dat heel actief in Gent, en zelf is de Stad nu volop bezig met het verwerven van de Leopoldskazerne. Dat moet nog voor het einde van de legislatuur rond geraken. In de kazerne zouden we een creatief bedrijvencentrum willen installeren, naar het voorbeeld van andere grote steden. Ook het HISK (Hoger Instituut voor Schone Kunsten) is daar ondergebracht. Want dat is van Antwerpen naar Gent verkast, he?’
Heylen: ‘Zwijg, dat is mijn grote frustratie! Die verhuis is van voor mijn tijd, maar dat is exact wat ik wil zeggen. Had men vroeger in Antwerpen meer aandacht gehad voor beeldende kunst... Maar goed, wat jullie met de Leopoldskazerne van plan zijn, sluit nauw aan bij onze plannen voor Park Spoor Noord, waar we in de loodsen een plek willen creëren voor creatieve industrieën, in het bijzonder voor video art en alles wat met film te maken heeft.’
Is er iets wat jullie steden van elkaar kunnen leren? Iets waarin je elkaar benijdt?
Decaluwe: ‘Ik benijd Antwerpen zijn vele grote Vlaamse instellingen: het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, deFilharmonie, deSingel, het MuHKA, ... Voor het imago van een stad is dat niet onbelangrijk. Daarover wil ik met Vlaanderen een goed gesprek. Moet een en ander niet herbekeken worden? Neem de musea. Het Antwerpse KMSKA is een Vlaamse instelling met focus op de zeventiende en de achttiende eeuw, het Gentse MSK is een stedelijk museum met focus op de negentiende en de twintigste eeuw, en je hebt Brugge voor oude kunst. Vlaanderen moet die musea als geheel evalueren: “Hoe goed boeren ze nu eigenlijk als Vlaamse of stedelijke instelling? Hoe hou je ze op Europees niveau? Wie moet welke inspanningen doen?” Voor het MSK zeg ik al jaren dat de Stad Gent zijn financiële plafond heeft bereikt. Wat wil Vlaanderen daaraan doen? Het MSK hoeft voor mij misschien geen Vlaamse instelling te worden, het moet gewoon op hetzelfde hoge niveau kunnen blijven werken. Dat geldt ook voor muziek. Ik heb nu het gevoel dat De Bijloke wat buitenspel wordt gezet. Het moet zichzelf zien te behelpen, en daar lijdt de programmatie onder. Het krijgt de kritiek dat het geen grote orkesten laat zien, maar daar heb je middelen voor nodig. Zelfs de grote producties van Collegium Vocale Gent kunnen we bijna niet meer in Gent brengen.’
Dat werkingsbudget is toch ook jullie verantwoordelijkheid? Is het niet zo dat de meeste centrumsteden de jongste zes jaar zo sterk hebben ingezet op cultuurparticipatie en op ambitieuze infrastructuur als het MAS of het STAM, dat de subsidies voor particuliere kunstorganisaties zowat overal status quo zijn gebleven? Op HETPALEIS werd bijvoorbeeld zelfs zo’n 400.000 euro bespaard.
Ik heb geen eurocent ingeleverd! Dat zou politiek heel moeilijk te verkopen zijn in Gent. Op cultuur wordt niet bespaard
Decaluwe: ‘Ik heb geen eurocent ingeleverd! En daar ben ik bijzonder trots op. Hoe komt dat? Dat zou politiek heel moeilijk te verkopen zijn in Gent. Op cultuur wordt niet bespaard. Integendeel, het budget is de afgelopen legislatuur aanzienlijk verhoogd. We hebben enorm veel geïnvesteerd in de Zwarte Doos (het Gentse Stadsarchief), in de Bijloke, in het MSK… Nu zijn we aan het onderhandelen om het Erfgoeddepot te kunnen realiseren, de Waalse Krook komt eraan, er zijn vier-vijf parochiezalen theatertechnisch in orde gebracht. Dat zijn inderdaad vooral infrastructuurwerken, maar aan het begin van de legislatuur hebben we ook de vaste werkingsmiddelen van Vooruit, het Filmfestival, het Festival van Vlaanderen, Gent Jazz en de Handelsbeurs flink verhoogd. Onderschat die dotaties niet! Aan NTGent en de Vlaamse Opera geven we respectievelijk ongeveer 2,2 en 1,7 miljoen. We hebben zeven erkende musea, inclusief het Guislain. Als je vergelijkt wat Vlaanderen daar jaarlijks in investeert – voor het MSK is dat 850.000 euro – met wat de Stad investeert – voor het MSK in totaal 2,9 miljoen – dan snap je mijn probleem. Het zijn zulke cijfers die we met Vlaanderen moeten bespreken.’
Heylen: ‘Dat klopt. Er is nooit zoveel in cultuur geïnvesteerd als tijdens deze legislatuur. Op de gewone begroting hebben wij 6% aan cultuur gegeven, op de buitengewone begroting 6,1%. Ik ben heel blij dat ik dat kan handhaven. Tegelijk moet je wel een onderscheid maken tussen subsidies en andere infrastructurele en logistieke steun. HETPALEIS is onze hoogst gesubsidieerde instelling, maar los van die middelen voor het gebouw en de werking betrekken we HETPALEIS ook nog bij een aantal andere projecten, zoals Het Steen. Tel dat op, en je komt tot een ander verhaal. Voor sommige huizen, zoals Toneelhuis of het Ballet Van Vlaanderen, komen we al eens tussen voor een buitenlandse tournee, of voor bepaalde inhoudelijke of infrastructurele kwesties. Is dat genoeg om hun ambities waar te maken? Nee. Maar er is natuurlijk de realiteit: er is een tekort aan middelen.’
Tegelijk zie je in vele steden wel een groeiende tendens naar eigen culturele evenementen. Ook in het programma van de Antwerpse Stadslijst staat te lezen: ‘een stad heeft nood aan grote evenementen’. In Gent heb je het Lichtfestival en Odegand. Waarom die grote investering in veelal korte flitsen?
Decaluwe: ‘Je hebt zulke evenementen nodig voor de internationale uitstraling van je stad. Het zijn ook heel participatieve festivals. Alleen mag je met het Lichtfestival niet afglijden naar het voorbeeld van Lyon, waar alleen nog het commerciële en het spectaculaire telt. Wij betrekken er lichtkunstenaars bij, het blijft een evenement op niveau. Toch zien we het Lichtfestival niet in de eerste plaats als een cultureel gebeuren. Het gaat ons veeleer om een accentuering van het Gentse lichtplan, waarvoor we internationaal gewaardeerd worden. Odegand is een ander verhaal: dat is gewoon één grote culturele overrompeling van de stad. Voor mij is dat Gent op zijn mooist, en het is inhoudelijk erg sterk. Elke culturele infrastructuur werkt eraan mee!’
Heylen: ‘Zulke grotere culturele evenementen, zoals bij ons de Zomer van Antwerpen, geven een ongelofelijke boost, die doen iets met je stad. Daar ben ik 100% voorstander van. Je hebt Jazz Middelheim, maar ook Laundry Day moet kunnen. Of neem het festival rond de opening van het MAS. Dat trekt tienduizenden mensen, dat vind ik dan heel geslaagd. Zo hebben we nu ook een evenement georganiseerd rond de Red Star Line, in aanloop naar de opening van het nieuwe museum in 2013. Voor tien- of zelfs twintigduizend bezoekers was dat de perfecte opwarmer. Een stad heeft dat nodig!’
Het zijn wel dit soort initiatieven die AKO, het Antwerpse Kunstenoverleg, doen besluiten dat de Stad Antwerpen te veel zelf doet, naast haar artistieke spelers. Ook op het vlak van communicatie en fundraising zegt AKO: de Stad rijdt te zeer voor zichzelf.
Heylen: ‘Dat vind ik absolute nonsens. Dan denk ik: “Stop met de Calimero uit te hangen!” Dat is niet anders dan dat je op verkiezingsdebatten voortdurend de kritiek krijgt dat de Stad de regie te veel in eigen handen neemt, terwijl je meteen daarna hoort zeggen dat de Stad daar en daar te weinig doet. Zo is er altijd wel iets. De werkelijkheid is dat we er de jongste zes jaar in Antwerpen in geslaagd zijn om privé-investeerders te betrekken in het cultuurbeleid zonder het hier te vercommercialiseren.’
‘Het fundraisingsbeleid van de Stad Antwerpen gebeurt enkel voor eigen projecten’, schrijft AKO. ‘Die middelen worden beter gedeeld met de hele sector.’
Heylen: ‘Dan moet je mij eens uitleggen waarom wij vanuit de Stad middelen gezocht hebben om bijvoorbeeld Anselm Kiefer te brengen in het KMSKA, een Vlaamse instelling, in samenwerking met het MuHKA, ook een Vlaamse instelling.’
En de beelden van Jan Fabre op Park Spoor Noord, afgelopen zomer? Plots ga je als Stad zelf programmeren?
Heylen: ‘Dat klopt, maar als we dat niet doen, krijgen we de kritiek die je soms hoort van Luc Tuymans: “Ik krijg in mijn eigen stad te weinig aandacht.” Terwijl we heel blij zijn met zijn gigantische project aan het MAS-plein. Dus op zeker moment zeg je: “Ik ben ook een grote fan van Jan Fabre.” Als Fabre bovendien de kans ziet om daarvoor samen te werken met een paar privéverzamelaars, dan is het toch goed dat zijn werk niet enkel in Firenze of Venetië te zien is, maar ook in Antwerpen, waar hij zelf woont? Het is niet zo dat wij naar Fabre zijn gestapt om te vragen hoeveel zo’n project zou kosten. Dat is van onderuit gegroeid. En dat is net wat we nodig hebben: initiatieven van onderuit waarvoor wij de nodige ondersteuning bieden. We doen te veel zelf, maar als we niet ingaan op de aangeboden suggesties, dan doen we het weer niet goed. Het is een moeilijk evenwicht.’
Zelf vinden jullie tegelijk wel dat de Vlaamse overheid te sterk de regie voert over het cultuurbeleid in Vlaanderen?
Decaluwe: ‘Voor sommige zaken wel, ja. Er is te weinig samenspraak. Nu moeten wij na elke subsidieaanvraag braaf zitten afwachten hoeveel er dit keer bijkomt of wegvalt voor onze lokale spelers. De krachtsverhoudingen komen niet altijd overeen met de investeringen. Zo geeft Vlaanderen aan het Gentse multiculturele centrum De Centrale 75.000 euro, plus een lijst met verplichtingen. Wij steken er anderhalf miljoen euro in, maar zij bepalen wat en hoe wij het moeten doen? Daar kan ik me soms over opwinden.’
Heylen: ‘Er is gewoon meer duidelijkheid nodig, meer langetermijnperspectief voor het cultuurbeleid in Vlaanderen. Zo pleit ik er al jaren voor dat Vlaanderen nu eens voluit gaat voor zijn eigen Vlaamse culturele instellingen. Ik vind het hallucinant dat een opera, een ballet en een orkest vandaag wel heel veel geld krijgen van Vlaanderen, maar daarnaast ook nog van alles elders moeten bijeensprokkelen. Tegelijk houdt Vlaanderen zich ook bezig met het subsidiëren van kleinere gezelschappen in de steden. Dat is toch te gek? Subsidieer die acht grote Vlaamse instellingen voor 100% vanuit Vlaanderen, eventueel met een extra stedelijke bijdrage voor hun gebouwen. Nu geven ook wij geld aan deSingel, de Opera, het MuHKA, het Ballet, het KMSKA, deFilharmonie... Samen gaat dat over enkele miljoenen. Als Vlaanderen dat van ons overneemt, helpen wij voor dat bedrag het lokale cultuurbeleid van Vlaanderen uitvoeren. Wat er nu gebeurt, is dat sommige Antwerpse instellingen niet gesubsidieerd worden door de Stad, omdat wij met Vlaanderen de afspraak hebben om een aantal grote organisaties mee te subsidiëren. Die instellingen vinden het natuurlijk schandalig dat ze niets van de Stad krijgen, en gelijk hebben ze. Ook het omgekeerde gebeurt. Als er nu Antwerpse theatergroepen zijn die plots geen Vlaamse subsidie meer krijgen, komen ze bij ons aankloppen, terwijl dat niet in onze meerjarenplanning staat ingeschreven. Dat bedoel ik met continuïteit en visie. Vlaanderen moet nagaan waarmee het op cultureel vlak naar voren wil treden. Waarom zou dat lijstje van acht grote instellingen niet uitgebreid kunnen worden? Het MSK is een goed voorbeeld, maar het Toneelhuis of HETPALEIS evenzeer.’
Vlaanderen moet nagaan waarmee het op cultureel vlak naar voren wil treden
Decaluwe: ‘Ja, de stadstheaters, dat is toch een aparte categorie? Die moet je toch niet in een subsidieronde steken met alle anderen die nu onder het Kunstendecreet vallen? Die moet je benaderen op een niveau dat die subsidierondes overstijgt. Eerst wordt er zoveel afgehouden, daarna komt er toch weer zoveel bij: je hebt daar vanuit de steden veel te weinig zicht op. Neem het Filmfestival: hun eerste subsidieadvies was negatief. Dat kan je toch niet menen?’
Wat is jullie voorstel? Welke vorm moeten die duidelijkere afspraken aannemen?
Decaluwe: ‘Dat kunnen convenanten zijn: overeenkomsten waarin we met Vlaanderen afspreken wat voor elk huis wenselijk is. Wie doet wat? We willen dat altijd in een algemeen reglement stoppen, maar zo’n kerntakenbeleid werkt niet. We willen alles veel te goed ordenen, zoals in een bibliotheek: is het nu literatuur of niet? Zoiets kan je niet aflijnen. Nee, trek vooraf een paar lijnen. Welke instellingen moeten Vlaams zijn, welke stedelijk?’
Heylen: ‘Om als stad echt beleid te kunnen voeren voor cultuur, zou je meer mee aan tafel moeten kunnen zitten op Vlaams niveau. Wij hebben namelijk een veel beter zicht op de totale spreiding van instellingen in de steden. Wat wij vanuit de Stad doen, is niet enkel kijken naar de artistieke kwaliteit, de uitstraling en het publieksbereik, maar ook naar de positie van cultuurhuizen in de wijk, in het district of in de stad. Wij voelen dat heel goed aan, en daarover zouden we in dialoog kunnen meebeslissen. Ik wil gerust de verantwoordelijkheid op mij nemen om zulke keuzes te maken. De meerderheid in de gemeenteraad steunt me daar ook in.’
Een meer formele manier om de stedelijke lobby bij subsidiebeslissingen te legaliseren, dus?
Decaluwe: ‘Is dat lobbyen? Als cultuurschepen heb je toch de plicht om op te komen voor de instellingen in je stad! Men dwingt ons om te reageren vanuit een defensieve situatie. We worden niet op voorhand ingelicht over de dossiers of de adviezen. Daarom lijkt het me veel zinvoller een format te bedenken waarin iedereen op dezelfde manier gepresenteerd wordt, rond een aantal criteria: artistieke werking, financiële toestand, pure cijfers, prestaties in het verleden, internationale werking… Een soort fiche om te gebruiken in werkvergaderingen en om zo te komen tot een soort afsprakennota. Desnoods zitten we drie, vier dagen in conclaaf, zoals bij begrotingsrondes. Alleen moeten we met zo’n dialoog niet wachten tot de aanloop naar de subsidies. Die dialoog moet nu starten, dan kan je een en ander nog objectiveren. Zo praten Philip en ik ook al een aantal jaar met elkaar: “Waar zijn jullie mee bezig?”
Heylen: ‘Het moeilijke zijn de uiteenlopende timings. De steden staan nu klaar met een zesjarenplan, en straks worden er bestuursakkoorden gesloten. Maar binnen twee jaar komt de volgende Vlaamse subsidieronde eraan. Hoe kunnen wij, als ruggengraat van het cultuurbeleid in Vlaanderen, nu een meerjarenplanning maken? Als de dominostenen binnen twee jaar weer helemaal anders kunnen liggen!? Als ik weet dat Vlaanderen bereid is om mee te investeren in bepaalde projecten, dan kunnen wij mee volgen en afspraken maken. Voor een deel gebeurt dat al, maar het kan nog veel efficiënter. Vlaanderen moet voor zichzelf eens uitmaken wat ze als overheid wil bewerkstelligen op cultureel vlak. Wil ze stimulerend, ondersteunend of omkaderend werken? Wat zijn voor de verschillende kunstvormen de doelstellingen, op vlak van participatie, op internationaal vlak? Waar ik wat misnoegd over ben, is dat het de Vlaamse Gemeenschap als geheel ontbreekt aan een visie om de eigen instellingen internationaal op de kaart te zetten. Die visie is niet enkel een zaak van de minister van cultuur.’
Jullie vragen meer transparantie van Vlaanderen, maar het eigen subsidiebeleid van de steden is toch ook niet erg inzichtelijk? Nogal wat organisaties klagen over onduidelijke verdelingen van lokale middelen, soms door historische erfenissen of politieke banden. Wie krijgt waarom hoeveel? Moet die lokale subsidieverdeling niet professioneler?
Heylen: ‘Ik ben absoluut geen voorstander van objectieve commissies zoals bij de Vlaamse Gemeenschap. Wij hebben een beleid, binnen dat beleid maak je een kader, binnen dat kader heb je partners en met die partners werk je samen. Er is overleg in de gemeenteraad en met de sector zelf. Volstaat dat niet? Wil je beleid voeren, dan moet je middelen kunnen verschuiven. Zo hebben we in Antwerpen op zeker moment beslist om ook subsidies te geven aan de sociaal-artistieke organisatie Tutti Fratelli. Was dat objectief? Ik heb gewoon getekend voor de inspanning die zij leveren in het kader van ons participatie- en sociale cultuurbeleid, en voor hun artistieke verhaal. Ik kan dat dus wel degelijk motiveren.’
De projectsubsidies worden bij ons door twee ambtenaren behandeld worden, maar daar worden zelden vragen over gesteld
Decaluwe: ‘Wij hebben in Gent beheersovereenkomsten voor zes jaar met de grote huizen, nominatieve subsidies, projectsubsidies en een aantal kleinere koepels voor amateurkunsten of fanfares. Organisaties weten dat ze hun budget nooit volledig kunnen verliezen. Er blijft steeds een basis. Het kan wel eens gebeuren dat ze het een jaar met minder moeten stellen, maar er zijn helder uitgewerkte criteria. De eerste keer dat ik de hele sector samengeroepen heb, was dat ook met een verhelderend overzicht van alles waar wij op vlak van cultuur mee bezig zijn. Plots ziet men het hele plaatje, dat helpt. Het klopt dat de projectsubsidies bij ons door twee ambtenaren behandeld worden, maar daar worden zelden vragen over gesteld. En het overzicht van wat en wie we steunen, is openbaar.’
Heylen: ‘Over welke bedragen spreken we hier ook? Het cultuurbeleid van Antwerpen ligt voor 70% vast. Tenzij je morgen beslist om niet langer in het Toneelhuis te investeren, zit je met een aantal vaste partners waar je als stad absoluut voor blijft gaan. De discussie die we hier voeren, gaat dus over een heel klein aandeel. Moet je daarvoor een heel beoordelingssysteem op poten zetten? Wie wel of geen subsidies krijgt, beslis ik zeker niet alleen. Die keuzes bouwen op zakelijke, artistieke en maatschappelijke verantwoordingen. En ja, soms steek ik mijn hand in het vuur om bepaalde projecten te steunen, zoals laatst met een lening voor de Matterhorn, de nieuwe stek van Laika, Transparant en de Roovers. Je hebt voor je stad een plan voor hoe je kunst en kunstenaars een plek wil geven, hoe je aan cultuurverbreding kan doen, hoe je drempelverlagend kan werken, hoe je werk kan maken van participatie. Je gaat daarover met de sector in debat: wie wil zich waarvoor mee inzetten? Sommigen springen mee op de kar, en van velen hoor je niets meer. Dat is de dynamiek van een stad.’
Twee op drie burgemeesters vreest dat er zware budgettaire donderwolken aankomen: de pensioenlast, het Dexia-effect, de inwijking naar de steden… Wat is jullie verwachting voor de komende legislatuur? Komen er ook voor cultuur zware besparingen aan?
Heylen: ‘Ik hoop in elk geval dat de huidige middelen op de gewone begroting gehandhaafd kunnen blijven. Over investeringen moeten we realistisch zijn: je kan niet elke legislatuur een nieuw MAS bouwen. We hebben nu twee musea gebouwd, de basis gelegd voor drie nieuwe culturele centra, sterk ingezet op infrastructuur, en er staan twee grote bibliotheken op stapel. Als dat allemaal rond geraakt, zullen we een mooie inhaalbeweging gemaakt hebben. Maar aangezien Antwerpen tot 2018 zijn historische schuld moet aflossen, moeten we de komende zes jaar de tering naar de nering zetten. Dat hebben we de afgelopen jaren ook gedaan zonder een bloedbad aan te richten. Voor het totale aanbod van culturele centra, bibliotheken en musea is het publieksbereik zelfs verdubbeld. Dat wil ik absoluut niet opgeven. Ik maak me sterk dat we het huidige budgettaire plaatje kunnen behouden. Wat wel een probleem kan zijn, is dat de wil ontbreekt om cultuur te zien als een essentieel element voor de ontwikkeling van de stad.’
Wat vrees je voor, onder een andere burgemeester in Antwerpen?
Heylen: ‘Ik ga meestal niet in op problemen die zich nog niet stellen, maar ik lees in sommige partijprogramma’s toch een aantal verontrustende zaken. Als N-VA als eerste punt pleit voor de herwaardering van de Vlaamse nationale feestdag… Met alle sympathie, maar dat is niet de basis van een cultuurbeleid. Terugplooien op onze eigen zelfgenoegzaamheid en een ‘ons kent ons’-mentaliteit kweken is geen optie. Wat in Antwerpen telt, is blijven inzetten op participatie en verbreding, op kwaliteit voor zowel het lokaal cultuurbeleid in de districten als voor de grote Vlaamse instellingen. Daar pleit ik voor. Ik heb met eigen ogen gezien dat investeren in cultuur gelijkstaat aan investeren in stadontwikkeling, sociale cohesie, veiligheid, participatie en citymarketing. Kijk eens wat het MAS oplevert voor die buurt, dat gaat veel verder dan cultuur! Ook ondernemers worden er beter van, en dus de stad zelf. Een andere weg die we moeten blijven volgen, is linken leggen met de privé, met sponsors en bedrijven die zich in moeilijke economische tijden engageren voor cultuur.’
Jij moet eerst nog de verkiezingen winnen, Philip!
Decaluwe: ‘In Gent ligt het budget voor de komende infrastructuurwerken al vast. De Waalse Krook zal cruciaal zijn voor de ontwikkeling van onze sterke stadsbibliotheek en de kennissite van de universiteit. Ik zou het erg toejuichen mochten we daar ook een concertzaal voor pop en rock in kunnen integreren, en we hopen dat Vlaanderen beslist om er ook het Instituut voor Audiovisuele Archivering in onder te brengen. Een andere site, de Bijloke, nadert haar voltooiing. En voor de toekomst is de ontwikkeling van het Citadelpark heel belangrijk. Die museumcluster is nog te weinig een totaalbegrip. Qua investeringen is er dus nog enorm veel te doen, maar wat de werkingskosten betreft, zeg ik al een paar jaar dat die wellicht niet zullen stijgen. De boodschap is dus in te zetten op synergie, samenwerking en professionalisering, en om de juiste prijs te durven rekenen. Zelf plannen we de verzelfstandiging van onze musea. Het STAM, het Huis van Alijn en het MIAT, onze drie erkende historische musea, moeten meer professioneel naar buiten komen, zichzelf promoten. Hetzelfde geldt voor de drie kunstmusea: het SMAK, het MSK en het Designmuseum. En ook de historische huizen worden in één cluster gebundeld: het Belfort, de twee abdijen, het Gravensteen… Geen besparing, maar een poging om hun omzet en efficiëntie te verhogen.’
Welke uitdagingen hebben de hoogste urgentie voor de komende legislatuur? Waar dreigen jullie steden anders de boot te missen?
Heylen: ‘Ik denk dat we serieuze inspanningen moeten leveren voor podia voor muziek. Voor plekken voor jongeren. Met alle geluidsnormen die Vlaanderen oplegt, wordt dat steeds moeilijker, maar we leven natuurlijk wel in een stad. Waar kunnen al die jonge mensen nog terecht? In Antwerpen komt er wel een grote fuifzaal bij, maar zo’n creatieve underground scene als in Berlijn of Budapest krijgt minder aandacht. Hoe kan je permanent rekening houden met de snelle veranderingen in een stad, binnen alle spanningsvelden waaruit ze bestaat? Waar we nood aan hebben, is “imagineering”: een mix van imagination en engineering.’
Decaluwe: ‘Precies, daarvoor moet je rekenen op de creativiteit van al je partners. Gent heeft zijn universiteit, sterke cultuurhuizen, een jonge scene die voortdurend met nieuwigheden op de proppen komt. Ik heb niet de pretentie om te weten hoe de beeldende kunst of het theater er over tien jaar zal uitzien. We moeten de vinger aan de pols houden en flexibel inspelen op wat zich aandient. De belangrijkste opdracht is om alle evoluties op de voet te volgen.’
Waar hebben jullie nog te weinig op ingezet? Of wat is er niet gelukt?
Heylen: ‘Een moeilijke kwestie blijft cultuurparticipatie voor mensen die het echt moeilijk hebben. We hebben voor hen de A-kaart ingevoerd: voor amper twee of drie euro kan je je leven lang gratis naar alle musea. Elke stigmatisering valt weg, omdat je mensen niet langer vraagt naar het pasje van hun leefloon. Een heel mooi initiatief, maar in de praktijk bereik je die mensen nog steeds niet. Hetzelfde geldt voor het interculturele verhaal. Je levert heel veel inspanningen, maar er zal nog heel veel water door de Schelde moeten vloeien voor we er zijn. Er is geen kant en klare oplossing voor participatie, het blijft een voortdurende inspanning.’
Decaluwe: ‘Ja, ook in Gent is het participatieverhaal zeker nog niet af. De Centrale is nu wel van Sociale Zaken naar Cultuur overgeheveld, en dat is een duidelijke koerswijziging met nog vele uitbreidingsplannen. Verder zijn we ook bezig met een gelijkaardig project als de A-kaart. Maar wil je alle instellingen daarbij betrekken, dan moet iedereen die kaart aanvaarden. En zoiets vraagt tijd. Maar bon, dat zal voor mijn opvolger zijn. Ik heb mijn rol gespeeld. Jij moet eerst nog de verkiezingen winnen, Philip!’
Wouter Hillaert is podiumredacteur van rekto:verso.